ECLI:NL:HR:2002:AE7941

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00629/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake valsheid in geschrift en ambtelijke corruptie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en ambtelijke corruptie. De verdachte, geboren in 1948 en wonende te [woonplaats], heeft in de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 augustus 1998 handelingen verricht in het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS) van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Hij heeft daarbij valselijk documenten opgemaakt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de middelen van cassatie die zijn voorgesteld door de advocaat van de verdachte, mr. G. Spong.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de bewezenverklaring van de verdachte niet naar de eisen van de wet is gemotiveerd, met name wat betreft het niet vermelden van vergunningen tot verblijf in het VAS. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het niet vermelden van de vergunningen en de strafoplegging. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de term 'valselijk opmaken' in de tenlastelegging en bewezenverklaring moet worden begrepen in de betekenis die deze heeft in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de overige middelen van cassatie verworpen, omdat deze niet leiden tot cassatie en geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 24 september 2002.

Uitspraak

24 september 2002
Strafkamer
nr. 00629/01
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 november 2000, nummer 22/001008-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 06 december 1999, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van 1. "in de uitoefening van zijn ambt of beroep, een ander tot het zich verschaffen van toegang tot of verblijven in Nederland uit winstbejag middelen verschaffen, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, in vereniging begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd", 2. "als ambtenaar een belofte aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd", en "als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan, meermalen gepleegd", 3. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en 5. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III", en "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie", en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte onder valselijk opmaken zoals omschreven in het onder 3 tenlastegelegde heeft begrepen het verzuim van de verdachte in het Vreemdelingen Administratie Systeem te vermelden dat een vergunning tot verblijf was afgegeven aan de in de bewezenverklaring genoemde vreemdelingen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezen verklaard, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, dat hij:
"in de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 augustus 1998 te Rotterdam, meermalen,(...) een bestand in het VAS (Vreemdelingen Administratie Systeem) in gebruik bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, zijnde (telkens) een (geautomatiseerd) geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, dat valselijk opmaken heeft hierin bestaan, dat hij, verdachte, toen en daar (telkens) valselijk (...) niet in het VAS heeft vermeld dat een vergunning tot verblijf (VTV) was afgegeven t.n.v. (...) [betrokkene 1]."
De bewezenverklaring behelst voorts onder meer een opsomming van gelijksoortige handelingen met betrekking tot vergunningen tot verblijf ten name van een negental andere personen.
3.2.2. Het Hof heeft als bewijsmiddel 1 gebruikt een door de verdachte tegenover de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring, inhoudende onder meer:
"Feit 3
in de eerdergenoemde periode heb ik handelingen verricht in het Vreemdelingen Administratie Systeem dat ik gebruikte bij de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond.(...)"
Voorts houdt dit bewijsmiddel als verklaring van de verdachte in dat hij ten aanzien van de betrokken vreemdelingen telkens ten onrechte niet in het Vreemdelingen Administratie Systeem heeft vermeld dat aan die personen een vergunning tot verblijf was afgegeven.
Als bewijsmiddel 15 heeft het Hof gebruikt processen-verbaal van verbalisanten, welke inhouden dat is geconstateerd dat in het Vreemdelingen Administratie Systeem ten aanzien van al de betrokken vreemdelingen niet was vermeld dat aan hen de bedoelde vergunning was verstrekt, terwijl ten aanzien van verschillende vreemdelingen tevens bleek dat van dezen in het geheel geen gegevens in het systeem waren opgenomen.
3.3. De term "valselijk opmaken" is in de tenlastelegging en bewezenverklaring gebruikt in de betekenis die deze in art. 225 Sr heeft.
3.4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet méér volgen dan dat de verdachte t.a.v. de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen telkens heeft nagelaten in genoemd systeem op te nemen dat een vergunning tot verblijf was afgegeven. Die enkele omstandigheid levert niet op een "valselijk opmaken" als hiervoor bedoeld.
De bewezenverklaring is derhalve in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5. Het middel slaagt dus.
4. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde voorzover het daarbij gaat om het (telkens) niet vermelden in het Vreemdelingen Administratie Systeem dat een vergunning tot verblijf was afgegeven, alsmede wat betreft de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op
24 september 2002.