Voetnoten
2.R. Jansen, ‘Verdedigingswil bij noodweer’, DD 2015/43, p. 433. Zie daarover en voor een overzicht van die literatuur ook uitgebreider A. van Verseveld, ‘Noodweer: de Hoge Raad geeft een overzicht’, DD 2016/34.
4.Met weglating van voetnoten.
5.Zie A. van Verseveld, ‘Noodweer: de Hoge Raad geeft een overzicht’, DD 2016/34. Zie ook Rozemond in zijn noot onder HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108, NJ 2016/154 onder 1. De Hullu plaatst het vereiste van het verdedigend optreden ook onder het vereiste dat het bij noodweer gaat om de verdediging van bepaalde rechtsgoederen en schrijft vervolgens: “slechts een in essentie aanvallende gedraging (zowel naar uiterlijke verschijningsvorm als naar bedoeling beoordeeld) kan een beroep op noodweer blokkeren.” Zie J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2018, p. 321-322. In een eerdere druk staat dit nog niet zo expliciet: J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2015, vgl. p. 322 en 323. 8.Zie voor een voorbeeld waarbij de Hoge Raad het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte niet als verdedigend maar als aanvallend moesten worden gezien niet zonder meer begrijpelijk achtte HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:715. 11.De cassatieschriftuur (p. 6) houdt immers onder meer in: “(…) Het hof heeft daarbij kennelijk geoordeeld dat het een voorwaardelijk gedaan verzoek betrof. Dat maak ik niet op uit de formuleringen van de raadsman, maar dat terzijde. (…)”
12.Deze bepalingen komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82). De voorwaardelijke invrijheidstelling krijgt dan een plaats in het tweede hoofdstuk van Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering: Kamerstukken II 2014/15, 34 086, nr. 3, p. 8-9. Voorts is op 15 januari 2019 het Wetsvoorstel straffen en beschermen bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van onder meer de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In het wetsvoorstel is onder andere voorgesteld om veroordeelden niet meer van rechtswege in aanmerking te laten komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Ik laat dit wetsvoorstel in het vervolg van deze conclusie buiten beschouwing. Zie voor de memorie van toelichting Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3. Zie over het wetsvoorstel ook J. Hoekman, Straffen en beschermen: de roerige wereld van de voorwaardelijke invrijheidstelling, Strafblad mei 2019, p. 15-21.
13.F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 148.
14.F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 149.
15.Kamerstukken II 2005/06, 30 513, nr. 3, p. 12.
17.Zie ook F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 150. Daarbij wordt er op gewezen dat de competentieregeling is afgestemd op die van de vordering tenuitvoerlegging bij een voorwaardelijke veroordeling. Daar wordt een onderscheid gemaakt tussen de situatie waarin sprake is van een nieuw strafbaar feit enerzijds en de schending van een andere voorwaarde anderzijds. Vgl. art 14g lid 3 Sr.
18.Kamerstukken II 2005/06, 30 513, nr. 3, p. 9.
19.Art. 14d Sr is in 2012 in overeenstemming gebracht met de formulering die in de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling is gekozen voor het reclasseringstoezicht. Vgl. Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 21.
20.F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 318.
21.Kamerstukken II 2005/06, 30 513, nr. 3, p. 12.
22.Afhankelijk van de ernst van de overtreding van de voorwaarden kunnen drie reacties volgen: herroeping van de voorwaardelijk invrijheidstelling, wijziging van de bijzondere voorwaarden of een waarschuwing indien er sprake is van zeer geringe schending van de voorwaarden. Zie daarover ook Kamerstukken II 2005/06, 30 513, nr. 3, p. 14-15.
23.T&C Strafrecht, art. 14h, aant. 3c.
24.Iets anders is dat die oproeping in de praktijk in de regel vaak wel zal plaatsvinden.