4.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Noodweer: juridisch verweer
4. De kinderrechter heeft onder rechtsoverweging 4. een zienswijze omtrent noodweer gegeven die naar het oordeel van de verdediging maatschappelijk zeer onwenselijk is. Deze zienswijze komt erop neer dat [verdachte] [betrokkene 1] niet mocht helpen, omdat [betrokkene 1] zelf de confrontatie heeft gezocht en de eerste klap heeft uitgedeeld. Als ik de kinderrechter goed begrijp, zou dit anders zijn indien [betrokkene 1] gevaar zou lopen ernstig fysieke schade toegebracht te krijgen.
5. Het eerste bezwaar tegen deze lezing van artikel 41 sr. betreft het gestelde ontbreken der wederrechtelijkheid der aanranding. De kinderrechter heeft geoordeeld dat [slachtoffer] niet wederrechtelijk zou handelen als hij [betrokkene 1] zou aanranden in de zin van mishandelen (volgens tekst en commentaar bij artikel 41 onder het kopje "aanranding" hoeft de aanranding overigens geen strafbaar feit op te leveren, wil een succesvol beroep op artikel 41 kunnen worden gedaan; zelfs een beperking van de bewegingsvrijheid kan aanranding opleveren).
6. De reden daarvoor zou zijn, dat [betrokkene 1] zelf de confrontatie heeft gezocht en de eerste klap heeft uitgedeeld. Draaien wij de redenering om, dan zou de conclusie luiden dat [slachtoffer] volgens de kinderrechter het recht had (niet wederrechtelijk handelde) om [betrokkene 1] aan te randen in de zin van artikel 41 omdat hij eerder zelf wederrechtelijk aangerand werd door [betrokkene 1]. En, wellicht ernstiger nog, in beginsel zou niemand [betrokkene 1] alsdan mogen beschermen.
7. De kinderrechter lijkt zodoende blijk te hebben gegeven wraak en eigenrichting tot op zekere hoogte toe te willen staan en belonen.
8. Het tweede bezwaar houdt in, dat de kinderrechter kennelijk een onderscheid maakt tussen ernstige fysieke schade en minder ernstige fysieke schade (hoewel het woord "ernstige" in rechtsoverweging 4 tussen aanhalingstekens staat; een andere uitleg is niet te begrijpen, gelet op de hiervoor besproken vaststelling door de kinderrechter dat noodweer in beginsel niet wordt toegestaan, als de aangerande partij zelf begonnen is).
Het is voor [verdachte] noch voor de verdediging te begrijpen waar dit onderscheid tussen lichte aanranding en zware aanranding als criterium voor het al dan niet toestaan van noodweer op gebaseerd is, noch tot welk doel het onderscheid strekt. Ik herhaal dat ik werkelijk meen dat de kinderrechter hiermee wraak en eigenrichting tot op zekere hoogte wil toestaan en belonen.
9. Het derde bezwaar betreft kenbaarheid. Uit het dossier blijkt en zo heeft [verdachte] ter terechtzitting ook verklaard, dat [verdachte] helemaal niet heeft gezien wie er met vechten begon. Hij draaide zich om en zag [betrokkene 1] met zijn hoofd onder de stalen bank liggen en [slachtoffer] op hem. Het maakte [verdachte] op dat moment niet uit of zijn vriend gevaar liep op licht of ernstig letsel (vgl. tweede bezwaar), het maakt hem nog minder uit wie er begonnen was (vgl. eerste bezwaar) en bovendien kon hij dat niet weten (derde bezwaar). De situatie van aanranding bestond al toen [verdachte] ermee geconfronteerd werd.
10. Het vierde en laatste bezwaar houdt in, dat van [verdachte] niet mag worden verwacht dat hij alle juridische merites en eventuele interpretatieve oordelen van kinderrechters daaromtrent uitgebreid gaat zitten afwegen. Bij noodweer tegen een ogenblikkelijke aanranding kan elke seconde vertraging te laat zijn. Het onheil kan dan al zijn geschied. [verdachte] ging op zijn rechtsgevoel af en heeft zijn vriend op proportionele wijze geholpen.
11. Naar het inzicht van de verdediging worden het eerste en tweede bezwaar versterkt door onderscheidenlijk het derde en vierde.
Noodweer: feitelijk verweer
12. Ook in feitelijk opzicht heeft de verdediging bezwaren tegen het oordeel van de kinderrechter.
13. Ten eerste was er wel degelijk sprake van een ernstige bedreiging voor de gezondheid van [betrokkene 1], toen [verdachte] hem uit die situatie redde. Zoals ik al eerder heb gevisualiseerd tijdens mijn pleidooi voor de kinderrechter, doe ik dat thans weer. [Betrokkene 1] lag met zijn hoofd tussen vloer en stalen bankje en zowel aan de keiharde vloer als aan het keiharde bankje had [slachtoffer] hem met slechts één beweging flink kunnen verwonden, zeker met zoveel adrenaline in het lijf.
14. Dat de kinderrechter in rechtsoverweging 4. stelt: "Dat in de daarop volgende vechtpartij gevaar voor (ernstige) fysieke schade van [betrokkene 1] is ontstaan waardoor ingrijpen van [verdachte] noodzakelijk was, is naar het oordeel van de kinderrechter niet aannemelijk geworden. Het enkele feit dat [betrokkene 1] aan het verliezen was, maakt nog niet dat het voor [verdachte] noodzakelijk was [betrokkene 1] te verdedigen, te meer nu ook [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zich al met de vechtpartij bemoeiden", is een onbegrijpelijk oordeel.
15. Dat [betrokkene 1] "aan het verliezen was", moet worden gelezen als dat [betrokkene 1] "in een benarde positie terecht gekomen was". Of dit tijdens het verhoor ongelukkig door [verdachte] is aangegeven dan wel ongelukkig door de politie is opgeschreven, zo heeft [verdachte] het bedoeld.
16. Ook in de geciteerde passage lijkt de kinderrechter het eigenlijk helemaal niet nodig te vinden dat [betrokkene 1] verdedigd werd: "Het enkele feit dat [betrokkene 1] aan het verliezen was, maakt nog niet dat het voor [verdachte] noodzakelijk was [betrokkene 1] te verdedigen" lijkt volledig in strijd te zijn met de thans in de samenleving geldende gedachte dat iemand die iemand anders op straat te hulp schiet, niet als crimineel moet worden behandeld maar als held. VVD-kamerlid Laetitia Griffith heeft hier vorige week nog eens extra de aandacht op gevestigd (zie http://www.nu.nl/politiek/2130845/beloon-burgermoed-met-heldendom.html). Zij zegt: "Burgers die de moed tonen om in te grijpen moeten niet direct zelf in het beklaagdenbankje worden gezet. Zij zouden op dezelfde wijze als politieagenten op zijn minst het voordeel van de twijfel moeten krijgen". Of het nu gaat om een vriend of een toevallige passant, maakt daarbij geen verschil.
17. Dat [verdachte] zich, naast het "afrollen", verder afzijdig heeft gehouden ondersteunt de aanname dat hij inderdaad slechts heeft gehandeld ter verdediging van [betrokkene 1].
18. Wat betreft het gestelde ingrijpen door [betrokkene 3] en [betrokkene 2], is van belang dat [betrokkene 3] (dus niet [betrokkene 2]) probeerde [slachtoffer] van [betrokkene 1] af te krijgen maar dat dat niet lukte (zie bijv. dossier pagina 60). Tussen het ingrijpen van [betrokkene 3] en het ingrijpen van [verdachte] kan een fractie van een seconde hebben gezeten. Hoe dan ook was het slechts de bedoeling van [verdachte] om [slachtoffer] van [betrokkene 1] af te krijgen, opdat laatstgenoemde geen onmiddellijk ernstig gevaar meer liep.
19. Omtrent de proportionaliteit van het handelen van [verdachte] is bij de kinderrechter al het een en ander gezegd. [verdachte] rolde met zijn voet tegen de heup van [slachtoffer] deze van [betrokkene 1] af. Meer was het niet. [verdachte] heeft mij dit al in de piketfase (pre-Panovits) uit zichzelf als zodanig uiteengezet. Toen ik hem later wees op de term "schoppen" die in het proces-verbaal van verhoor staat, meldde hij mij dat hij dat woord nooit in de mond had genomen. Ik verwijs naar mijn pleitnota in eerste aanleg, paragrafen 3 tot en met 5."