Conclusie
Waar het in deze zaak om gaat
Bewezenverklaring en bewijsvoering
als relaas van bevindingen van verbalisant:
verdachteafgelegd ter terechtzitting van dit hof op 16 juni 2017 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Beledigend
Context
Juridisch kader
(i) hadden de uitlatingen van de verdachte – op zichzelf en in hun context bezien – de strekking om de bedoelde groep mensen te beledigen wegens hun godsdienst?;
NJ2010/19, m.nt. Mevis van belang. De Hoge Raad overwoog dat voor belediging van een groep mensen wegens hun godsdienst – gelet op de beperkte reikwijdte die de wetgever aan art. 137c Sr heeft beoogd te geven – is vereist dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun godsdienst wordt gekenmerkt en zich daardoor van anderen onderscheidt. Dat betekent onder meer dat het zich beledigend uitlaten over de godsdienst als zodanig niet binnen het bereik van art. 137c Sr valt, ook niet indien dit geschiedt op een wijze die de aanhangers van de godsdienst in hun godsdienstige gevoelens krenkt. Het beledigen van een groep mensen wegens hun godsdienst valt alleen onder art. 137c Sr als men de tot die groep behorende mensen collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, namelijk in hun godsdienst, en men hen beledigt juist omdat zij van dat geloof zijn. Kritiek, ook de felle kritiek, op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag van hen, die tot de groep behoren, blijft buiten het bereik van art. 137c Sr, aldus de Hoge Raad.
NJ2018/283, m.nt. Dommering, heeft opgemerkt over de vraag wanneer een uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat:
kanleveren. Uitlatingen die worden gedaan binnen het bestek van een politiek debat hebben, naar het mij toeschijnt, in beginsel de potentie aan dat debat enige bijdrage te leveren. Ook grove, onaangename en overdreven uitlatingen die verre van politiek correct zijn en die een ander of anderen aanzienlijk dieper kwetsen dan daarvoor nodig is, kunnen een bijdrage leveren aan het publieke debat. Dit neemt in voorkomende gevallen evenwel niet weg dat een strafrechtelijke veroordeling mogelijk is, ook al bevinden de uitlatingen zich (nog) binnen de grenzen die art. 10 EVRM in dit verband stelt, omdat zij niettemin onnodig grievend zijn.
Beoordeling van het eerste middel
eerste middelvan cassatie ziet op stap (i) van dit schema en klaagt dat het oordeel van het hof dat de tenlastegelegde uitlating “groepsbeledigend zou zijn” van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden berust, “waarbij met name van belang is dat het Gerechtshof heeft overwogen dat verzoekster geen onderscheid gemaakt zou hebben tussen religie en ideologie”.
zijmoslims veracht en haat. De verdachte heeft verkondigd dat “een andere reden moslims te verachten en te haten” hun “krankzinnige ideologie” is. Daarmee heeft zij woorden gebruikt die niet zozeer uiting geven aan haar eigen subjectieve gevoelens jegens moslims, maar die in algemener zin zijn geformuleerd en zijn gericht op gevoelens van verachting en haat bij eenieder en niet zozeer bij alleen haarzelf. Voorts is van belang dat aan
de mate waarineen uiting grievend of kwetsend moet zijn ten einde deze als (op zichzelf) beledigend te kunnen kwalificeren, geen al te hoge eisen worden gesteld. Ook niet heel grove woorden als “mierenneuker” en “mafkees” kunnen voor een individueel persoon beledigend zijn, zolang uit de context waarin zij zijn gebruikt blijkt dat zij de strekking hadden de aangevallen persoon in diens eer en goede naam aan te tasten. [19] Dat de mate waarin zij die eer en goede naam aantasten beperkt is, staat dan aan het beledigend karakter kennelijk niet in de weg. Bij art. 137c Sr gaat het met name om uitlatingen met de strekking om personen behorende tot een bepaalde groep in hun eigenwaarde aan te tasten en de groep als zodanig in diskrediet te brengen. [20] Daarmee nauw verbonden is de waardigheid van dezelfde groep van mensen in de ogen van het bredere publiek. [21]
Beoordeling van het tweede middel
tweede middelbehelst de klacht dat het hof heeft verzuimd te beslissen op een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek tot deskundigenonderzoek.
2.3.4 Kritiek op gedrag
Beoordeling van het derde middel
derde middelkomt op tegen de wijze waarop het hof vraag (ii) (de tweede stap) van het eerder genoemde beslissingsschema heeft beantwoord en valt uiteen in twee klachten. Ten eerste wordt geklaagd dat het hof heeft verzuimd in dit kader te onderzoeken of de uitlating van de verdachte door art. 10 EVRM wordt beschermd. Ten tweede klaagt het middel dat het hof op onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft beslist dat de context waarbinnen de verdachte haar uitlating heeft gedaan het beledigende karakter van die uitlating niet wegneemt.
kunnenbijdragen. En het is wel juist die achtergrond waartegen de begrijpelijkheid van dat oordeel dient te worden gewaardeerd. In randnummer 12 heb ik er op gewezen dat ook wanneer moet worden aangenomen dat een uitlating als hier bedoeld een bijdrage kan leveren aan het politieke debat, een strafrechtelijke veroordeling ter zake in bepaalde gevallen niet in strijd is met het in art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting, en wel omdat alsdan niettemin kan worden gezegd dat zij onnodig grievend is. In hoeverre de tenlastegelegde uitlating van de verdachte in dat licht bezien nodeloos grievend was, heeft het hof echter geheel – en zelfs uitdrukkelijk – in het midden gelaten.
NJ2016/248, m.nt. Keijzer. In die zaak was bij door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen arrest bewezenverklaard dat de verdachte zich tijdens een demonstratie van de Nederlandse Volksunie had schuldig gemaakt aan groepsbelediging door het scanderen van de woorden “ [naam 1] en [naam 2] , ga toch terug naar [plaats] ”. Over het oordeel van het hof – voorzien van een motivering vergelijkbaar met die in de onderhavige zaak – dat de uitspraak niet kon bijdragen aan het publieke debat, werd toen in cassatie niet geklaagd. Waar ik evenwel op wil attenderen is dat, anders dan de inhoudsloze en op zichzelf staande leus in HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:510,
NJ2016/248, de verdachte haar uitlating heeft gedaan (haar zin heeft gebruikt) in een toespraak tijdens een demonstratie. De inhoud van haar boodschap is allesbehalve genuanceerd of verfijnd te noemen, en men kan het daarmee uiteraard zeer wel oneens zijn, maar dat acht ik niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat die boodschap aan het publiek debat niet in potentie kan bijdragen. [24]