“ De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het antwoord op de vraag of verdachte de bestuurder van de auto is geweest, wordt met name gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen dat de verklaring van een anonieme buurvrouw omvat. Gebruik van dit bewijsmiddel zou strijdigheid opleveren met artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering, zodat het niet kan worden gebezigd voor het bewijs. Voor het overige is er geen bewijs dat verdachte de bestuurder is geweest van de auto.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Aangeefster [betrokkene 1] heeft op 4 augustus 2014 aangifte gedaan van een aanrijding op 4 augustus 2014, omstreeks 16.30 uur, waarbij de veroorzaker daarvan is doorgereden. Aangeefster zat in haar Renault Twingo. De veroorzaker van de aanrijding zat (alleen) in een zwarte auto. Het was een licht getinte man met zwart haar, van ongeveer 26 jaar.
Getuige [getuige 1] heeft gezien dat de betrokken auto na de aanrijding doorreed. Hij zag dat het ging om een zwarte Renault Clio waarvan hij het kenteken heeft onthouden en heeft doorgegeven aan aangeefster. Hij zag dat de bestuurder een man was van onder de 30 jaar.
Getuige [getuige 2] heeft eveneens verklaard dat de bestuurder van de auto een man tussen de 20 en 40 jaar was. Ook getuige [getuige 3] heeft het over een getinte jongen van een jaar of 25. Getuige [getuige 4] heeft het eveneens over een getinte jongen die alleen in de auto, achter het stuur, zat en tussen de 25 en 30 jaar zal zijn geweest.
Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 februari 2015 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], blijkt dat zij na de melding van het ongeval omstreeks 16.40 uur werden verzocht naar de [a-straat 1] te [plaats] te gaan. De betrokkene bij het ongeval was weggereden met een Renault Clio, kenteken [AA-00-AA] en uit navraag bleek de te naam gestelde van het voertuig, [betrokkene 2], op voornoemd adres te wonen.
Verdachte woont eveneens op dit adres, samen met zijn moeder ([betrokkene 2]). Verbalisant [verbalisant 1] heeft later als getuige bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij bij het oprijden -bij voornoemd adres- het voertuig links geparkeerd zag staan en zag dat er schade was. Een buurtbewoner vertelde haar dat even tevoren een jongeman, die iets verderop woont, met het voertuig was thuis gekomen. Toen [verbalisant 1] bij de woning aanbelde, werd open gedaan door een vrouw en bleek dat de auto op dat adres thuis hoorde.
Uit het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse blijkt dat uit het ingestelde vergelijkende onderzoek wordt geconcludeerd dat de Renault Twingo zeer waarschijnlijk in botsing is geweest met de Renault Clio.
Gelet op het voorgaande en alles in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat verdachte de bestuurder is geweest van de auto die na het ongeval doorreed. Niet is aannemelijk geworden dat iemand anders dan verdachte de auto ten tijde van het ongeval heeft bestuurd. Het hof heeft daarbij vooral gelet op de getuigenverklaringen, waarin eenduidig wordt gesproken over een jonge, mannelijke bestuurder, het gegeven dat verdachte de zoon is van de te naam gestelde van de auto die het ongeluk heeft veroorzaakt, de getuigenverklaring van verbalisant [verbalisant 1] bij de raadsheer-commissaris en het korte tijdsverloop tussen de aanrijding en het aantreffen van de betrokken auto op het adres waar verdachte woont. Het hof acht het feit wettig en overtuigend bewezen.”