Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Bespreking van het cassatiemiddel
giftiedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van het eigen vermogen verrijkt. De gift omvat, naast de in art. 7:175 BW bedoelde overeenkomst van schenking (art. 7:175 BW), [11] vele andere wijzen van bevoordeling. [12] Uit de definitie van gift kan worden afgeleid dat sprake moet zijn van een handeling, verrijking, verarming en een bevoordelingsbedoeling (vrijgevigheid). [13]
subonderdeel 1.1heeft het hof ten onrechte de achterliggende motieven van erflaatster voor de constructie doorslaggevend geacht voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gift. De achterliggende motieven zijn dat erflaatster zo min mogelijk belasting zou hoeven betalen en binnen afzienbare tijd over ruime liquide middelen zou kunnen beschikken zonder de aandelen [A] vroegtijdig aan derden te moeten verkopen.
subonderdeel 1.2wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting indien het hof bedoelt dat er uitsluitend gesproken kan worden van een gift indien bevoordeling van de ontvanger de enige of voornaamste bedoeling van de gever is. Nu de constructie voordelen voor gever en ontvanger meebrengt, sluit de omstandigheid dat de gever voordelen voor zichzelf nastreeft niet uit dat er tevens een wil tot bevoordeling van de ontvanger aanwezig is indien de gever zich van de bevoordeling bewust is geweest én deze heeft gewild. Meer in het bijzonder is onjuist volgens
subonderdeel 1.3dat, zoals het hof overweegt, de omstandigheid dat de constructie noodzakelijk was om erflaatster onder een gunstig fiscaal regime de nodige financiële middelen te verschaffen, uitsluit dat zij met die constructie ook haar kinderen heeft willen bevoordelen. De omstandigheid dat voor het besparen van belasting een vermogensverschuiving noodzakelijk is, impliceert een keuze dat vermogen aan haar kinderen te gunnen en hen daarmee te bevoordelen, aldus het subonderdeel.
zonderdat de aandelen in [A] (vroegtijdig) aan derden moesten worden verkocht.
verwerpingvan de nalatenschap van [vader eiser] onbegrijpelijk is in het licht van de (essentiële) stellingen van [eiser] , kort gezegd inhoudende, dat erflaatster
aandelentransactiestussen [A] en de kind-B.V.’s niet blijkt dat erflaatster haar kinderen heeft willen bevoordelen. Het hof overwoog:
nogmaalsvan de verkoopopbrengst dient te worden afgetrokken.
subonderdeel 4.2.2niet op. Het hof heeft onderkend dat de koopprijs was gebaseerd op 85% van de intrinsieke waarde. Het hof heeft overigens wel overwogen dat waardedalingen voor risico van de kind-B.V.’s kwamen, maar heeft niet overwogen dat er geen minderwaardeclausule was overeengekomen. Dat laatste is ook niet nodig om een eventuele waardedaling van de gekochte aandelen voor risico van de koper van die aandelen te laten komen.
subonderdeel 4.2.3tot uitgangspunt neemt, heeft het hof niet verondersteld dat de koopprijs voor de aandelen vóór 1 januari 1997 moest zijn voldaan (zie hierboven in 2.28.1). Deze klacht faalt omdat zij berust op een onjuiste lezing van het arrest.
subonderdeel 4.2.4onbegrijpelijk het oordeel in rov. 3.19 en 3.22 dat erflaatster haar kinderen met deze koopprijs niet bewust heeft willen bevoordelen.
gerealiseerde goodwillgeen bewuste en gewilde bevoordeling door erflaatster van haar kinderen inhield, onbegrijpelijk.