ECLI:NL:PHR:2018:596

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
16/06257
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer en verwerping beroep op verontschuldigbare onmacht wegens epilepsieaanval

In deze zaak gaat het om een verdachte die is veroordeeld voor dood door schuld in het verkeer, waarbij zij een verkeersongeval heeft veroorzaakt dat resulteerde in de dood van een ander. De verdachte, die lijdt aan epilepsie, heeft een beroep gedaan op verontschuldigbare onmacht, omdat zij tijdens het rijden een epileptische aanval heeft gehad. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte al jaren bekend was met haar aandoening en dat zij ervoor heeft gekozen om haar ziekte niet medicamenteus te behandelen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verdachte niet de nodige voorzorgsmaatregelen heeft genomen om haar deelname aan het verkeer veilig te stellen. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gehandeld door op de verkeerde weghelft te rijden en een ongeval te veroorzaken. De Hoge Raad heeft de conclusie van het Hof bevestigd en het cassatieberoep verworpen, waarbij het Hof voldoende gemotiveerd heeft dat de epilepsieaanval niet als verontschuldigbare onmacht kan worden aangemerkt, gezien de omstandigheden.

Conclusie

Nr. 16/06257 A
Zitting: 12 juni 2018
Mr. E.J. Hofstee
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij vonnis van 7 november 2016 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wegens “aan het verkeer deelnemen en zich daarbij zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood, strafbaar gesteld bij artikel 4 jo 40 van de Landsverordening Wegverkeer (Aruba)”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf in de vorm van dienstverlening voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en drie jaar ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen.
Namens de verdachte heeft mr. D.G. Kock, advocaat te Oranjestad, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
“dat zij op 21 maart 2014 te Aruba, als weggebruiker, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto van het merk Hyundai, model Atos, gekentekend [AA-00-BB] , daarmee rijdende op een voor het verkeer openstaande weg, de Hoofdverkeersweg en de Spiraal rotonde, zich zodanig heeft gedragen, dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
- is gaan rijden op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft en
- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden, terwijl op dat moment een motorrijtuig (witte personenauto van het merk Mitsubishi) uit tegengestelde richting haar tegemoet kwam rijden en waardoor voornoemd motorrijtuig moest uitwijken en verdachte hierna haar rijrichting niet heeft gecorrigeerd en
- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden, terwijl op dat moment een motorrijtuig (zwarte personenauto van het merk Mitsubishi) uit tegengestelde richting haar tegemoet kwam rijden en waardoor voornoemd motorrijtuig moest uitwijken en verdachte hierna haar rijrichting niet heeft gecorrigeerd en
- vervolgens tegen het verkeer is blijven inrijden en op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft voornoemde rotonde is opgereden, terwijl op dat moment een motorrijtuig personenauto van het merk Isuzu over die rotonde kwam rijden en haar reeds dicht was genaderd waardoor zij is gebotst tegen voornoemd motorrijtuig en
- vervolgens tegen de muur van de rotonde is gebotst,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer] is gedood.”
4. Het
eerste middelklaagt dat het Hof met zijn oordeel dat geen sprake is van verontschuldigbare onmacht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd is.
5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman mede aan de hand van zijn overgelegde pleitnota een beroep gedaan op verontschuldigbare onmacht. Het Hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:

Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte in eerste aanleg terecht van het primair ten laste gelegde is vrijgesproken en voor het subsidiair ten laste gelegde is ontslagen van alle rechtsvervolging. Het ongeval en de dood van het slachtoffer kunnen volgens de verdediging niet aan de verdachte worden verweten, daar zij voorafgaand aan het ongeval een epileptische aanval heeft gekregen.
Het Hof deelt dit standpunt niet. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte eerst met hoge snelheid op de verkeerde weghelft van de Hoofdverkeersweg heeft gereden, waarbij twee auto’s haar ternauwernood hebben kunnen ontwijken, en dat zij vervolgens nog steeds rijdend op de voor tegemoetkomend verkeer bedoelde weghelft een rotonde is opgereden. Op de rotonde is zij tegen een derde auto aangereden en daarna is zij tegen de muur van de rotonde tot stilstand gekomen, waardoor de zich in haar auto bevindende passagier is overleden. Aldus heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.
Vervolgens ligt de vraag voor of dit rijgedrag aan de schuld van de verdachte is te wijten. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Anders dan de procureur-generaal acht het Hof aannemelijk geworden dat het rijgedrag van de verdachte werd veroorzaakt door een epileptische aanval. Steun hiervoor is te vinden in de verklaringen van de getuigen [getuigen] over hetgeen zij hebben waargenomen tijdens het rijden op de verkeerde weghelft en direct na het ongeval. Deze waarnemingen komen overeen met de verklaring van de verdachte zelf omtrent haar ziektebeeld. Het dossier bevat daarenboven geen aanknopingspunten voor een ander scenario.
Naar het oordeel van het Hof doet dit echter niet af aan de conclusie dat het gebeurde aan de schuld van de verdachte is te wijten. De verdachte is immers reeds jaren bekend met het feit dat zij aan een vorm van epilepsie lijdt, waarbij zij maandelijks aanvallen krijgt waarvan zij het moment, de aard en de ernst niet op voorhand kan inschatten. Bij een aanval valt de verdachte meestal flauw, wat soms zo snel gaat dat ze daar niet meer op kan reageren en maatregelen kan treffen. Het is aannemelijk dat dit zich op de dag van het ongeluk een dergelijke aanval heeft voorgedaan. De verdachte heeft tevens verklaard dat zij er, ondanks de onvoorspelbaarheid en ernst van de aanvallen, voor heeft gekozen haar ziekte niet door middel van medicatie zoveel mogelijk onder controle te houden. Door met deze wetenschap en zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen aan het verkeer deel te nemen, is er bij de verdachte naar het oordeel van het Hof geen sprake van verontschuldigbare onmacht, maar van aanmerkelijke schuld aan de bewezenverklaarde gedragingen ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Het feit dat de verdachte blijkbaar haar rijbewijs ondanks haar ziekte meermalen zonder problemen heeft kunnen verlengen, disculpeert haar niet. Het had gelet op de frequentie van de aanvallen en het feit dat die konden leidden tot plotseling flauwvallen, zonder meer op haar weg gelegen om actief medisch advies in te winnen over de invloed van haar ziekte op haar rijvaardigheid. Zij mocht niet zomaar afgaan op kennelijk door haar huisarts verleende toestemming voor afgifte dan wel verlenging van haar rijbewijs, zonder na te gaan of aan die toestemming daadwerkelijk een inhoudelijke medische beoordeling door de huisarts vooraf is gegaan.”
6. De toelichting op het middel richt haar pijlen in het bijzonder op de overwegingen van het Hof dat de verdachte reeds jaren bekend is met het feit dat zij aan een vorm van epilepsie lijdt, waarbij zij maandelijks aanvallen krijgt, waarvan zij het moment, de aard en de ernst niet op voorhand kan inschatten, en dat zij ervoor heeft gekozen haar ziekte niet door middel van medicatie zoveel mogelijk onder controle te houden.
7. De artikelen 4 en 40 van de Landsverordening Wegverkeer Aruba luiden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
Artikel 4
“1. Het is iedere weggebruiker verboden zich zodanig te gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt, waardoor een ander wordt gedood of aan een ander hetzij zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, hetzij zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden van die ander ontstaat.
[…].”
Artikel 40
“1. Overtreding van artikel 4, eerste lid, wordt gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
[…].”
8. Het in het eerste lid van voormeld art. 4 strafbaar gestelde feit (een misdrijf) komt tekstueel nagenoeg overeen met art. 6 WVW 1994 en heeft dezelfde strekking. Over art. 6 WVW 1994 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen: [1]
“3.5. In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994, in het onderhavige geval de bewezenverklaarde aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van evenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
3.6. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte als bestuurster van een personenauto, rijdend met een snelheid van ongeveer 80 km per uur op een tweebaansweg, na een flauwe bocht naar links niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden maar plotseling zonder enige aanleiding, zo ver naar links is gekomen dat zij daardoor op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden - bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde - waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
3.7. Onbegrijpelijk is hoe het Hof, zonder nadere motivering welke in de bestreden uitspraak ontbreekt, de hiervoor onder 3.3 onder c genoemde verklaring van de verdachte inhoudende dat zij kennelijk een soort 'black-out' heeft gehad, redengevend heeft geacht voor de hiervoor onder 3.2 vermelde bewezenverklaring voorzover inhoudende dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld. Die verklaring strekt immers onmiskenbaar ten betoge dat het de verdachte tengevolge van die plotseling opgekomen en voor haar onvoorzienbare black-out niet te verwijten is dat zij haar voertuig korte tijd niet onder controle had en gedurende die tijdsspanne op de andere weghelft is terechtgekomen. Nu het Hof daaromtrent niets heeft overwogen en de bewijsmiddelen ook niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat die door de verdachte gestelde en door het Hof aangenomen black-out wel voor rekening van de verdachte komt en haar kan worden verweten, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.”
9. Uit dit arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat een black-out – of een andersoortige vorm van bewustzijnsverlies – in de weg kan staan aan het aannemen van schuld in de zin van art. 6 WVW c.q. art. 4 j° 40 van de Landsverordening Wegverkeer Aruba, mits het bewustzijnsverlies voor de verdachte onvoorzienbaar was en mitsdien verontschuldigbaar is.
10. Evenals zijn Nederlandse equivalent, kent het Arubaanse Wetboek van Strafrecht niet een wettelijke strafuitsluitingsgrond luisterend naar de naam verontschuldigbare onmacht. Wel is, anders dan in Nederland, “afwezigheid van alle schuld” in Aruba een geschreven schulduitsluitingsgrond. [2] Artikel 1:115, aanhef en sub f, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (hierna: SrA) luidt:
“Niet strafbaar is hij die een gedraging pleegt:
[…]
f. indien bij hem alle schuld daaraan ontbreekt.”
11. De uitleg die aan deze geschreven vorm van AVAS wordt gegeven, komt overeen met de inhoud die het AVAS-begrip naar Nederlands strafrecht heeft. [3] In de Arubaanse memorie van toelichting wordt in dit verband de situatie genoemd waarin iemand wél op de hoogte is van de feiten en het recht, maar er niets aan kon doen dat het strafbare feit werd begaan, zonder dat een andere strafuitsluitingsgrond kan worden ingeroepen. [4] Zij verwijst voor voorbeelden waarop de strafuitsluitingsgronden, met inbegrip van de schulduitsluitingsgrond AVAS, betrekking hebben naar (kort gezegd) Noyon/Langemeijer/Remmelink, Hazewinkel-Suringa en De Hullu. [5] Over verontschuldigbare onmacht wordt in de Arubaanse memorie van toelichting niet met zoveel woorden gesproken. Dat neemt niet weg dat verontschuldigbare onmacht als een vorm van AVAS wordt beschouwd. Nu de Arubaanse memorie van toelichting ten aanzien van art. 1:115, aanhef en onder f, SrA geen nadere details ter zake geeft en er, voor zover ik heb kunnen nagaan, op dit rechtsgebied niet of nauwelijks specifiek Arubaanse rechtsbronnen te vinden zijn, betrek ik in mijn beoordeling van het middel de (weinige) Nederlandse literatuur en rechtspraak die over verontschuldigbare onmacht is verschenen.
12. Welnu, verontschuldigbare onmacht dient voornamelijk als vangnet voor met name verkeerssituaties waarin de betrokkene gezegd kan worden
buiten eigen schuld(cursivering van mij, EH) in een toestand te zijn geraakt waarin hij of zij lichamelijk en/of geestelijk niet in staat is naar behoren te functioneren. [6] Of daarvan in een concreet geval sprake is, zal afhangen van de feitelijke omstandigheden. [7]
13. Gevallen als het onderhavige zijn in de rechtspraak van de Hoge Raad niet onbekend, maar wel al van enige tijd geleden. [8] Uitspraken van de feitenrechter met betrekking tot verontschuldigbare onmacht zijn van recenter datum. [9] Gritter heeft deze onderzocht en op basis van zijn bevindingen ter zake geconcludeerd dat een aantal aanknopingspunten zijn aan te wijzen die een uitkomst zouden kunnen bieden bij de beoordeling van zaken als de onderhavige. Zo kan kortstondig bewustzijnsverlies ontslaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid indien dit onverwachts gebeurt. Ook het hebben van een medische geschiedenis waarin vaker sprake is (geweest) van bewustzijnsverlies hoeft in beginsel niet aan het aannemen van verontschuldigbare onmacht in de weg te staan. [10] En indien aan de verdachte in het verleden te kennen is gegeven dat hij auto kan blijven rijden en zich aan de voorgeschreven medicatie houdt, kan de onmacht nog steeds verontschuldigbaar zijn. De omstandigheid dat de verdachte de medicatie op de voorgeschreven wijze gebruikt, is een belangrijke factor in de beoordeling van een beroep op verontschuldigbare onmacht en de aanvaardbaarheid daarvan, zo blijkt uit de feitenrechtspraak. [11] In dat geval heeft immers de verdachte op dat punt de van hem te vergen voorzorgsmaatregelen genomen, zodat (in zoverre) aan hem of haar redelijkerwijs geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Eigen schuld (culpa in causa) daarentegen kan vanzelfsprekend een succesvol beroep op verontschuldigbare onmacht op zijn minst bemoeilijken. [12] Heeft de verdachte bijvoorbeeld in het verleden te horen gekregen dat hij mogelijk lijdt aan een aandoening die zonder behandeling met medicatie bewustzijnsverlies kan teweegbrengen, dan gebiedt de zorgvuldigheid hem om zolang hij deze medicatie ongebruikt laat niet aan het verkeer deel te nemen ten einde het risico van gevaarlijke verkeerssituaties te voorkomen. [13] Indien de verdachte dit gebod in de wind slaat, en dusdoende in het verkeer een onaanvaardbaar risico vormt, niet alleen voor zichzelf maar juist ook voor anderen, zal de eigen schuld het inroepen van de exceptie al snel kansloos maken.
14. Terug naar het middel. In de onderhavige zaak was de verdachte al jaren bekend met haar medische aandoening epilepsie. Dit gegeven op zichzelf hoeft (zie hierboven) niet in de weg te staan aan een bevrijdend beroep op verontschuldigbare onmacht. Het Hof heeft echter in de eerste plaats vastgesteld dat de maandelijkse epilepsieaanvallen van de verdachte, waarbij zij meestal flauw viel, niet op voorhand waren in te schatten wat betreft het moment, de aard en de ernst. Tevens heeft het Hof in zijn oordeel betrokken de eigen verklaring van de verdachte dat zij er, ondanks de onvoorspelbaarheid en ernst van de aanvallen, voor heeft gekozen haar ziekte niet door middel van medicatie zoveel mogelijk onder controle te houden. Voorts heeft het Hof op grond van dit een en ander vastgesteld dat de verdachte met deze wetenschap en zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen (toch) aan het verkeer heeft deelgenomen.
15. In het bestreden oordeel van het Hof ligt derhalve besloten dat de epilepsieaanval voor de verdachte niet zodanig onvoorzienbaar was dat om die reden geen sprake zou zijn van verwijtbaar handelen in het verkeer. [14] Dit oordeel geeft, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook is dit oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat, zoals de steller van het middel aanvoert, epilepsiepatiënten niet op voorhand van deelname aan het wegverkeer zijn uitgesloten en ook bij gebruik van medicamenten geen garantie bestaat dat een aanval zal uitblijven, maakt dit niet anders. Zulks neemt immers niet weg dat de verdachte met het oog op haar ziekte de nodige voorzorgsmaatregelen had behoren te nemen, hetgeen zij om haar moverende redenen ten onrechte niet heeft gedaan.
16. Het middel faalt.
17. Het
tweede middelklaagt dat het oordeel van het Hof dat het feit dat verdachte haar rijbewijs ondanks haar ziekte meermalen zonder problemen heeft kunnen verlengen haar niet disculpeert van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans dat dit oordeel ontoereikend en onbegrijpelijk is gemotiveerd.
18. Het Hof heeft overwogen – ik vat samen – dat het feit dat de verdachte haar rijbewijs ondanks haar ziekte meermalen zonder problemen heeft kunnen verlengen, haar niet disculpeert, nu het zonder meer op de weg van de verdachte had gelegen om actief medisch advies in te winnen over de invloed van haar ziekte op haar rijvaardigheid en zij niet zomaar mocht afgaan op de kennelijk door haar huisarts verleende toestemming voor afgifte of verlenging van haar rijbewijs, zonder na te gaan of aan die toestemming daadwerkelijk een inhoudelijke medische beoordeling door de huisarts vooraf was gegaan.
19. De toelichting op het middel voert aan dat Aruba, anders dan Nederland, geen regeling kent die het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen een medisch rapport voorschrijft ter beoordeling van de vraag of de betrokkene (nog) rijgeschikt is en dat de verdachte haar rijbewijs steeds heeft kunnen verlengen door overlegging van de verklaring van haar behandeld huisarts. Door van de verdachte nog een andere verplichting (medische verklaring) te verlangen, heeft het Hof te dezen een buitenwettelijke eis gesteld, aldus de toelichting op het middel.
20. Ik meen allereerst dat het middel op een verkeerde lezing van de bestreden uitspraak berust. Het Hof heeft aan zijn oordeel niet de overweging ten grondslag gelegd dat de verdachte een andere medische verklaring had moeten verzoeken, noch heeft het een andere verplichting dan de verklaring van haar behandelende huisarts geëist. Wat het Hof in dit verband in de kern heeft overwogen is dat de verdachte had moeten nagaan of aan de toestemming van haar huisarts daadwerkelijk een inhoudelijke medische beoordeling
door de huisartsvooraf was gegaan.
21. Overigens zij opgemerkt, dat het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, op de opvatting steunt dat het Hof bij zijn oordeel over de aanmerkelijke schuld van de verdachte aan de bewezenverklaarde gedragingen geen eisen aan de verdachte mocht stellen die niet in de wet zijn vastgesteld. Die opvatting is lijkt mij onjuist. [15]
22. Naast het eerste middel, faalt ook het tweede middel.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822,
2.Zie ook J.M. Reijntjes,
3.De achtergrond van deze schulduitsluitingsgrond is het ongestraft laten van schuldeloze wetsovertreding. Zie H. de Doelder e.a.,
4.De Doelder e.a., a.w., p. 394.
5.De Doelder e.a., a.w., p. 395. Wel wordt in dat kader een andere AVAS-variant genoemd, te weten “maximaal (of in redelijkheid) te vergen zorg”, met verwijzing naar HR 2 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AB7899,
6.Zie ook J.M. ten Voorde, T&C Strafrecht, Inl. opm. bij “Titel III Uitsluiting en verhoging van strafbaarheid”, aant. 18a. In Noyon/Langemeijer/Remmelink,
7.E. Gritter, ‘Verontschuldigbare onmacht en tijdelijk bewustzijnsverlies: een systematisch perspectief’,
8.Zie De Hullu, a.w., p. 369, waarin de volgende uitspraken worden aangehaald: HR 24 november 1964, ECLI:NL:HR:1964:AB5863,
9.Zie Gritter, t.a.p., die in zijn publicatie de volgende uitspraken noemt: Rb Gelderland 13 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1691, Rb Oost-Brabant 9 juli 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:3533, Gerechtshof Den Haag 14 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:873, Gerechtshof Amsterdam 12 december 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4839, Gerechtshof Amsterdam 14 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8205 en Rechtbank Zwolle-Lelystad 31 januari 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7591.
10.Zie bijv. Rb Gelderland 13 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1691.
11.Zie bijv. Rechtbank Zwolle-Lelystad 31 januari 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7591, Gerechtshof Amsterdam 12 december 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4839, Rb Gelderland 13 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1691 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2212.
12.Ten Voorde, a.w., aant. 18e bij Titel III (Inleidende opmerkingen bij uitsluiting en verhoging strafbaarheid), Gritter, t.a.p., p. 7 en, meer in algemene zin, De Hullu, a.w., p. 380.
13.Zie ook Gritter, t.a.p., p. 7.
14.Anders gezegd: de verdachte aanvaardde bewust het risico dat zij een aanval zou kunnen krijgen tijdens het rijden in haar auto, zodat de door de epilepsieaanval veroorzaakte onmacht niet tot verontschuldigbaarheid leidt. In gelijke zin Hof Amsterdam 7 april 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:BC7951,
15.In andere strafzaken waarin een soortgelijke rechtsvraag centraal stond, werd, zo blijkt uit de overwegingen van de rechters in deze zaken, betekenis gehecht aan de omstandigheid dat de verdachte onderzoek had gedaan naar zijn rijvaardigheid. Zo had een verdachte bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs expliciet opgegeven dat hij aan diabetes leed (Rechtbank Zwolle-Lelystad 31 januari 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7591). Een andere verdachte had een procedure bij het Centraal Bureau Rijvaardigheid doorlopen waarbij zijn rijgeschiktheid werd beoordeeld (Gerechtshof Amsterdam 12 december 2013, ECLI:NL:GSAMS:2013:4839). De rechtbank Roermond nam in zijn overweging omtrent de strafbaarheid van de verdachte aan een verkeersongeval op dat de verdachte expliciet aan de neuroloog had gevraagd of hij na gebruik van het medicijn auto mocht rijden (Rechtbank Roermond 18 april 2007, ECLI:NL:RBROE:2007:BA3616). Ook in HR 24 november 1964, ECLI:NL:HR:1964:AB5863,