Conclusie
1.Feiten en procesverloop
- i) Het gebouw [A] maakt onderdeel uit van het appartementencomplex [A] te [plaats] .
- ii) [A] is gesplitst in 45 appartementsrechten. [eiser] is sinds 23 juli 1998 eigenaar van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de woning [de woning] te [plaats] . Daarmee is hij van rechtswege lid van de VvE.
- iii) In de akte van splitsing van 27 januari 1976
- iv) Volgens art. 37 lid 5 MR, bezien in verband met art. 24 van de splitsingsakte, dienen besluiten tot het doen van uitgaven boven ƒ 5.000 (€ 2.268,90) te worden genomen met een meerderheid van tenminste drie/vierde van het aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin tenminste twee/derde van het totaal aantal stemmen tegenwoordig of vertegenwoordigd is.
- v) Op 10 mei 2006 is door de VvE het ‘Protocol Individuele Kozijnvernieuwing’ (hierna:
- vi) Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft de VvE besloten om de kozijnen collectief te vervangen. Op verzoek van [eiser] heeft de kantonrechter bij beschikking van 29 maart 2010 dit besluit vernietigd wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het hof Amsterdam heeft die beschikking op 23 november 2010 bekrachtigd. Het hof heeft daarbij overwogen dat de VvE onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kwaliteit van de kozijnen dermate slecht is dat algehele vervanging terstond noodzakelijk is.
- vii) BDA Geveladvies heeft van 23 appartementen (waaronder niet het appartement van [eiser] ) de kozijnen onderzocht en bij rapport van 21 juni 2010 geoordeeld dat de kwaliteit van de onderzochte kozijnen onvoldoende is. Door degradatie van diverse onderdelen en de ouderdom van het systeem als geheel, is de kwaliteit van de wind- en waterdichtheid onvoldoende; herstel is niet mogelijk, aldus BDA.
- viii) [eiser] heeft de kozijnen van zijn appartement laten onderzoeken door Bouw Advies Centrum. Bij rapport van 13 juli 2010 heeft Bouw Advies Centrum het wenselijk geacht dat de kozijnen op een termijn van vijf tot maximaal tien jaar vervangen worden in verband met onder meer de energetische eisen en de eisen van het bouwbesluit.
- ix) Op 20 december 2010 heeft de VvE opnieuw gestemd over collectieve vervanging van de kozijnen die op dat moment nog niet vervangen waren. De VvE heeft besloten om niet tot vervanging over te gaan. Bij beschikking van 20 mei 2011 heeft de kantonrechter het verzoek van acht leden van de VvE, om een vervangende machtiging te verlenen voor de uitvoering van de desbetreffende werkzaamheden, afgewezen. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat verzoekers hun kozijnen kunnen vervangen op basis van het Protocol.
- x) Ter vergadering van 14 mei 2014 heeft de VvE de 'voorstellen CvTO oplossing kozijnkwestie’
primairvoor recht te verklaren dat het Besluit nietig is, en
subsidiairom het Besluit te vernietigen, met veroordeling van de VvE in de kosten van de procedure.
grief Ivoert [eiser] aan dat voor het amenderen van het Protocol een gekwalificeerde meerderheid van 75% nodig was, zodat het Besluit, dat met 69,05% voorstemmen is aangenomen, niet voldoet aan het vereiste van art. 37 lid 5 MR en als gevolg daarvan nietig is op de voet van art. 2:14 BW.
Grief IIbetoogt dat het Besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [8]
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
onderdeel 1), dat zich richt tegen rov. 3.5 en 3.6 van het arrest. Daarin stelt het hof, na eerst de inhoud van de tegen de afwijzing van zijn primaire vordering gerichte grief I van [eiser] te hebben vastgesteld (rov. 3.4), de stellingen van de VvE vast (rov. 3.5) en komt het vervolgens aan de hand van uitleg van art. 37 lid 5 MR tot het oordeel dat het Besluit niet kan worden aangemerkt als besluit tot het doen van ‘uitgaven' in de zin van dat artikel, zodat, anders dan met grief I betoogd, een gekwalificeerde meerderheid van 75% niet vereist was (rov. 3.6). De bestreden overwegingen luiden (met door mij aangebrachte nummering):
(i)De VvE heeft erop gewezen dat het besluit niet leidt tot een uitgave van de VvE (laat staan van meer dan € 2.268,90), zodat er geen gekwalificeerde meerderheid voor nodig was.
(v)-(vii)en
(ix). Het berust op de lezing dat het hof heeft geoordeeld dat bij de uitleg van een (splitsings)akte of een daarin van toepassing verklaard reglement naar objectieve maatstaven enkel betekenis toekomt aan de letterlijke (woordenboek)betekenis van de tekst. Het klaagt dat het hof daarmee blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Ook bij uitleg naar objectieve maatstaven komt volgens het middel betekenis toe aan de gehele inhoud en context van de akte/reglement, de onderlinge samenhang en de ratio van de bepalingen alsmede de aannemelijkheid van een bepaalde uitleg, mede gelet op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen verbonden aan zo'n uitleg.
(v): “
Bij de uitleg van artikel 37 lid 5 MR komt het aan op de in het MR gehanteerde omschrijving, uitgelegd naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van het MR”volgt dat het hof voormelde (objectieve) maatstaf voor ogen heeft gehad bij de uitleg van art. 37 lid 5 MR. Anders dan de klacht tot uitgangspunt neemt, heeft het hof niet geoordeeld dat bij de uitleg van een (splitsings)akte (of een daarin van toepassing verklaard reglement) naar objectieve maatstaven enkel betekenis toekomt aan de letterlijke (woordenboek)betekenis van de tekst. Het hof heeft wél de letterlijke betekenis van de in art. 37 lid 5 MR gebruikte term ‘uitgaven’ gehanteerd als een argument bij de uitleg daarvan (zie de overweging onder
(vi):
“In dat verband (…) allereerst (…) iets wordt uitgegeven”), hetgeen het hof vrijstond. [10] Dat het hof bij zijn uitleg, anders dan het subonderdeel stelt, óók betekenis heeft toegekend aan de gehele inhoud van het reglement volgt, naast de overweging onder
(v), uit de overweging onder
(vii)slot: “(…)
Het MR bevat ook overigens geen aanwijzing dat dit anders zou zijn”. In die overweging verwijst het hof uitdrukkelijk naar (de gehele inhoud van) het reglement en eventuele aanwijzingen daarin die tot een andere uitleg zouden kunnen leiden. De klacht faalt derhalve wegens gemis aan feitelijke grondslag.
(v)-(vii) en
(ix). Het berust op de lezing dat het hof heeft geoordeeld dat van een 'uitgave' slechts sprake in het geval van 'uitgeven van geld' of het 'uitgeven van een bedrag ter betaling van iets.' Volgens de klacht is 's hofs uitleg van het begrip 'uitgave' in art. 37 lid 5 MR daardoor onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. Daartoe wordt aangevoerd dat van een 'uitgave' ook sprake kan zijn als het Besluit leidt tot een vermindering van het vermogen/een schuld van een rechtspersoon, althans onomkeerbaar ten laste komt van haar vermogen, althans leidt tot kosten die voor rekening komen van de leden van een VvE. Dat strookt ook met de ratio van art. 37 lid 5 MR, die onmiskenbaar inhoudt dat beslissingen met grote financiële gevolgen voor de (leden van de) VvE enkel door een gekwalificeerde meerderheid mogen worden genomen, aldus het middel.
“met name met zijn overweging dat het zou gaan om verrekening tussen de leden van de VvE die 'via' de VvE lopen”, dat het Besluit niet tot een vermindering van het vermogen/schuld van de VvE leidt. Het klaagt dat dit oordeel in verband met het volgende onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd:
4en
5).
(vii)). [21]
het Besluitleidt tot een vermindering van het vermogen/een schuld van een rechtspersoon (dan wel dat het Besluit leidt tot de andere door het subonderdeel gestelde gevolgen) en er daarom sprake is van een ‘uitgave’ in zin van art. 37 lid 5 MR. Het subonderdeel vermeldt ter zake ook geen vindplaatsen. [22] Evenmin heeft [eiser] zich in dat verband in feitelijke instanties beroepen op de door het middel gestelde ratio van art. 37 lid 5 MR.
het Protocolvan 2006. In cassatie staat immers vast dat op basis van dit Protocol individuele appartementseigenaars desgewenst tot vervanging van hun kozijnen kunnen overgaan, zij de kosten dienen voor te schieten en op het moment dat alle kozijnen zijn vervangen, de VvE tot verrekening over gaat (zie hiervoor onder 1.1 sub (v)).
(iii). Het gaat uit van de lezing dat het hof heeft geoordeeld dat de verplichting van de VvE tot vervanging van de resterende kozijnen na de einddatum geen 'uitgave' in de zin van art. 37 lid 5 MR betreft. Het klaagt dat dit oordeel onvoldoende gemotiveerd is, omdat de VvE in ieder geval de onvoorwaardelijke verplichting op zich neemt die (eventuele) vervangingskosten na de einddatum te dragen. Het Besluit is constitutief voor die onvoorwaardelijke verplichting, aldus het middel.
(iii)heeft het hof een (van de) stelling(en) van de VvE weergegeven. Anders dan het subonderdeel tot uitgangspunt neemt, heeft het hof met deze vaststelling niet (tevens) geoordeeld dat de verplichting van de VvE tot vervanging van de resterende kozijnen na de einddatum geen 'uitgave' in de zin van art. 37 lid 5 MR betreft. Voorts mist de door het subonderdeel aangevoerde stelling – dat de VvE in ieder geval de onvoorwaardelijke verplichting op zich neemt die (eventuele) vervangingskosten na de einddatum te dragen en het Besluit dus constitutief voor die onvoorwaardelijke verplichting is – feitelijke grondslag. [eiser] heeft dit in feitelijke instantie niet aangevoerd; het subonderdeel vermeldt ook geen vindplaats van die stelling. Ook deze klacht faalt derhalve wegens gemis aan feitelijke grondslag.
“(eventuele) vervangingskosten”), helemaal niet vast staat dat de VvE
“na de einddatum”nog tot vervanging van
“de resterende kozijnen”moet overgaan. En zelfs al zou de VvE daartoe moeten overgaan, dan nog staat niet vast tot welke uitgaven (
“vervangingskosten”) dat zal leiden. Het oordeel van het hof, in het bijzonder de overweging onder
(ix) –dat gezien de letterlijke betekenis van de term ‘uitgaven’, de toelichting van de VvE en hetgeen [eiser] daartegen heeft aangevoerd
,niet kan worden aangenomen dat de VvE als rechtstreeks gevolg van het Besluit ook daadwerkelijk uitgaven van meer dan € 2.268,90 zal moeten doen – is derhalve niet onbegrijpelijk. Ook daarom faalt de klacht.
subonderdeel 1.8faalt eveneens.