Conclusie
Nr. 18/00451
Zitting: 25 september 2018
Mr. A.J. Machielse
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 18 januari 2018 voor: Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het
middelklaagt dat het bewijs voor het onderdeel "terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard" tekortschiet.
middelklaagt dat het bewijs voor het onderdeel "terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard" tekortschiet.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat:
"hij op 14 april 2017 te 's-Gravenhage terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Frederik Hendriklaan, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd."
3.3. In het arrest heeft het hof onder het hoofd "Verweer" het volgende overwogen:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat er - kort gezegd - geen sprake was van wetenschap aan de zijde van de verdachte dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Het besluit tot ongeldigverklaring van rijbewijs is gedateerd 5 december 2012. De brief is zowel aangetekend als per gewone post aan de [a-straat 1] te [...] 's-Gravenhage verzonden. In de tekst van de "gewone" brief is onder meer vermeld: "dit is een kopie van de heden aan u toegezonden aangetekende brief". Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voorts niet gebleken dat de aangetekende brief en de brief die per gewone post is verzonden, als onbestelbaar retour is gekomen. Ingevolge ECLI:NL:HR:2017:886 is het niet-retour komen van de brieven op zichzelf echter niet voldoende om wetenschap van ongeldigverklaring bij de verdachte aan te nemen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is daarnaast evenwel naar voren gekomen dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde geen rijbewijs in zijn bezit heeft gehad. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de [a-straat 1] te [...] ‘s-Gravenhage als zijn postadres kan worden beschouwd en alle post die naar de [a-straat 1] te [...] ‘s-Gravenhage is of wordt verstuurd altijd bij hem terechtkomt en dat hij altijd via dit adres is te bereiken. Nu dit adres, het adres is waar genoemde brieven met het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aan is geadresseerd, is het hof van oordeel dat de stelling van de verdachte dat hij de bewuste brieven niet heeft ontvangen en derhalve niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, niet aannemelijk is geworden.
Het hof oordeelt op grond van het bovenstaande, in samenhang bezien, dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep wettig en overtuigend naar voren is gekomen dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard zoals ten laste is gelegd.”
3.4. Uit de omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van een rijbewijs per aangetekende en gewone brief is verstuurd en deze brieven niet als onbestelbaar retour zijn gekomen kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. [1] Zelfs als verdachte op de hoogte is van een brief van het CBR waarin het CBR meedeelt dat besloten is tot het opleggen van een Educatieve Maatregel Alcohol en dat zijn rijbewijs ongeldig zal worden verklaard als hij daarin niet participeert, en als de verdachte daartegen door zijn advocaat bezwaar heeft laten aantekenen is dat onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. [2] Ook als verdachte door het CBR ervan op de hoogte is gesteld dat besloten is om een onderzoek op te leggen en dat de mogelijkheid van ongeldigverklaring van het rijbewijs aanwezig is, is dat nog onvoldoende om te kunnen bewijzen dat verdachte "redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. [3] Maar de Hoge Raad heeft ook wel het volgende overwogen:
"De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden - samengevat weergegeven - in dat het rijbewijs van de verdachte bij besluit van 6 september 2000 ongeldig is verklaard, dat dit besluit zowel bij aangetekende als bij niet aangetekende brief aan de verdachte is verzonden, dat deze brieven niet retour zijn gekomen, dat het CBR op 27 oktober 2000 "het rijbewijs 89317001 van betrokkene" heeft ontvangen en dat de verdachte tot 16 juli 2007 geen nieuw rijbewijs had aangevraagd. Uit die feiten en omstandigheden heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte op 11 april 2005 wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel hierover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld." [4]
3.5. De in dit arrest door de Hoge Raad relevant geachte omstandigheden lijken erg veel op de omstandigheden in de onderhavige zaak. De steller van het middel wijst erop dat verdachte wel een nieuw rijbewijs heeft aangevraagd maar uit zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het om een scooterrijbewijs gaat.
Ik wijs er ook nog op dat de voorzitter de inhoud van een uittreksel Justitiële documentatie van 21 december 2017 heeft medegedeeld, waaruit is op te maken dat verdachte op 8 februari 2011 en op 22 december 2011 door de politierechter Den Haag is veroordeeld voor het delict van het tweede lid van artikel 9 WVW 1994, waaruit valt af te leiden dat hij niet onbekend is met de procedures die leiden tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.
Het middel faalt.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG