ECLI:NL:HR:2012:BW6673
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. Schendel
- W.F. Groos
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Ongeldigverklaring rijbewijs en kennisgeving aan verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was op 16 september 2008 als bestuurder van een motorrijtuig aangetroffen, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De ongeldigverklaring was op 24 augustus 2007 door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) vastgesteld, maar de verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van deze ongeldigverklaring. De verdediging voerde aan dat de verdachte redelijkerwijs niet kon weten dat zijn rijbewijs ongeldig was, omdat hij het rijbewijs nog in zijn bezit had op het moment van de controle.
De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring per aangetekende brief was verzonden en niet retour was gekomen, niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van adequate kennisgeving aan de verdachte over de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, en dat zonder nadere motivering niet kan worden aangenomen dat de verdachte op de hoogte was van deze ongeldigverklaring.
De zaak betreft de toepassing van artikel 9.2 van de Wegenverkeerswet 1994, waarin de voorwaarden voor het besturen van een motorrijtuig met een ongeldig rijbewijs zijn vastgelegd. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de verantwoordelijkheden van zowel de autoriteiten als de verdachte in het kader van verkeersveiligheid en rijbewijsvaliditeit.