Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
5.Beslissing
8 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het rijden met een ongeldig rijbewijs. De Hoge Raad heeft op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 13/01513. De verdachte, geboren in 1959, had zijn rijbewijs op 1 januari 2009 ongeldig verklaard, maar de bewezenverklaring dat hij 'redelijkerwijs moest weten' dat zijn rijbewijs ongeldig was, werd door de Hoge Raad als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen niet voldoende was om deze conclusie te rechtvaardigen. In het bijzonder werd de brief van het CBR, die als bewijs was gebruikt, niet als voldoende bewijs gezien voor de kennis van de verdachte over de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor de onderdelen die betrekking hebben op de tenlastelegging en de straf, en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. Voor het overige werd het beroep verworpen.