ECLI:NL:HR:2014:1606

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
13/01513
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de bewezenverklaring van ongeldig rijbewijs

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het rijden met een ongeldig rijbewijs. De Hoge Raad heeft op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 13/01513. De verdachte, geboren in 1959, had zijn rijbewijs op 1 januari 2009 ongeldig verklaard, maar de bewezenverklaring dat hij 'redelijkerwijs moest weten' dat zijn rijbewijs ongeldig was, werd door de Hoge Raad als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen niet voldoende was om deze conclusie te rechtvaardigen. In het bijzonder werd de brief van het CBR, die als bewijs was gebruikt, niet als voldoende bewijs gezien voor de kennis van de verdachte over de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor de onderdelen die betrekking hebben op de tenlastelegging en de straf, en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. Voor het overige werd het beroep verworpen.

Uitspraak

8 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/01513
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 oktober 2012, nummer 23/003605-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 2 ontoereikend is gemotiveerd, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte "redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
3.2.
De bewezenverklaring van feit 2 en de daartoe gebezigde bewijsmiddelen zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 14 en 15.
3.3.
De bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte "redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs op 1 januari 2009 ongeldig was verklaard, kan niet uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. In het bijzonder kan de ongeldigverklaring niet worden afgeleid uit de als bewijsmiddel 14 tot het bewijs gebezigde brief van het CBR, inhoudende dat tot het opleggen van een onderzoek is besloten en dat de mogelijkheid van ongeldigverklaring van verdachtes rijbewijs bestaat, welke brief door de verdachte op 29 april 2008 is ontvangen. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juli 2014.