Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Bespreking van het cassatiemiddel
actuelegeestelijke toestand. Van oudere rapportages mag gebruik worden gemaakt – zo mag de onderzoekende psychiater het medisch dossier opvragen en overleg plegen met de huisarts en de behandelende psychiater (vgl. art. 5 lid 3 Wet Bopz) −, maar de rapporteur of de rechter mag niet volstaan met gedateerde informatie over de toestand van de patiënt. Daarbij zijn de omstandigheden van het geval van belang: een geestelijke stoornis kan onomkeerbaar zijn (bijv. bepaalde hersenbeschadigingen of een verstandelijke handicap); daartegenover staan geestelijke stoornissen die tijdelijk van aard zijn of die met tussenpozen opkomen.
“that an opinion of a medical expert, as it falls outside the probable area of expertise of judges, is likely to have a preponderant influence on the assessment of the facts and to be considered as an essential piece of evidence” (…). “In this connection, the Court reiterates that a lack of neutrality on the part of an appointed expert may in certain circumstances give rise to a breach of the principle of equality of arms”(rov. 47 - 48). Toegepast op het geval van Korošec, stelde het EHRM vast dat de opdrachten aan deze commissies van artsen niet waren gegeven door de rechter: de commissies rapporteerden aan het bestuursorgaan dat hen had ingesteld. De uitgebrachte rapporten werden door het bestuursorgaan behandeld als
expert opinions.Om praktische redenen was de rapportage ook door de nationale rechters opgevat als
expert medical evidence. Daarom maakte het EHRM een vergelijking met zijn jurisprudentie over eisen die gesteld moeten worden aan onderzoek door deskundigen die door de rechter zelf zijn benoemd (rov. 51). Het Hof besprak daarbij drie factoren uit het arrest Eggertsdóttir/IJsland: (
1) the nature of the task entrusted to the experts; (2) the expert’s position within the hierarchy of the opposing party; and (3) their role in the proceedings, in particular the weight attached by the court to their opinions. [11]
battle of the experts’). Het mág overigens wel, wanneer de patiënt daartoe een deskundige bereid kan vinden.
equality of armsis ontwikkeld in het kader van de toetsing aan art. 6 lid 1 EVRM (het
fair trial-beginsel) [16] . Niettemin worden de eisen die het EVRM aan de rechterlijke toetsing van een (voorgenomen) vrijheidsbeneming stelt, beïnvloed door de normen van art. 6 lid 1 EVRM [17] . Bij toepassing van het beginsel van
equality of armsin Bopz-zaken moet niet alleen worden gelet op wederzijdse mogelijkheden
tijdenshet geding om het deskundigenonderzoek te beïnvloeden, maar ook op de fase die vooraf gaat aan het indienen van het inleidend verzoekschrift. Anderzijds is van belang dat de officier van justitie in de voorfase nauwelijks méér mogelijkheden heeft dan de patiënt om de keuze te bepalen van de niet bij de behandeling betrokken psychiater die het onderzoek zal uitvoeren dat aan de geneeskundige verklaring ten grondslag ligt, of om de wijze van uitvoering van diens onderzoek te beïnvloeden, laat staan het onderzoeksresultaat. Het initiatief tot het opmaken van een geneeskundige verklaring – en dus tot het daaraan ten grondslag liggende onderzoek door een niet bij de behandeling betrokken psychiater – gaat in gevallen als het onderhavige uit van (de geneesheer-directeur of patiëntenadministratie van) het ziekenhuis waar de patiënt in behandeling is, zonder voorafgaand overleg over de vraagstelling die vastligt in de door de minister vastgestelde modelverklaring.
Mantovanelli/Frankrijk). [21]
de auditu’-verklaring van een door de rechter gehoorde getuige over hetgeen een andere persoon (die zelf niet als getuige is gehoord) tegen die getuige heeft gezegd [23] . Daarmee vergelijkbaar is de situatie waarin een getuige verklaart over iets dat hij heeft waargenomen in een bepaald document (hier: een oudere medische rapportage), zonder dat het onderliggende document aan partijen en aan de rechter is overgelegd. In dit geval ging het overigens niet om de verklaring van een getuige, maar om de verklaring van de behandelend arts die door de rechtbank werd gehoord als ‘informant’, op de voet van art. 8, lid 4 onder f, Wet Bopz.
equality of armsis voldaan. De advocaat nam het standpunt in: “Mijn cliënt wil geen rechterlijke machtiging. Hij wil nader onderzoek. De rapporten waarover wordt gesproken door de dokter heb ik niet gezien.” (p.-v. blz. 3). De rechtbank had onder deze omstandigheden haar beslissing om contra-expertise te weigeren niet mogen baseren op (een mondelinge samenvatting van de uitkomst van) medische beoordelingen die voor betrokkene en zijn advocaat niet toegankelijk waren. In het eerste middelonderdeel ligt een hierop gerichte klacht besloten. Ik acht deze gegrond.