Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
27 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2016. De zaak betreft een verzoek van betrokkene om (voorwaardelijk) ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis, alsmede een verzoek om contra-expertise. Betrokkene verbleef op dat moment in de Dr. Henri van der Hoeven-kliniek te Utrecht op basis van een machtiging tot voortzetting van zijn verblijf. De officier van justitie had op 19 mei 2016 de rechtbank Midden-Nederland verzocht om een beslissing te geven op het ontslagverzoek van betrokkene. Na een afwijzing van het ontslagverzoek door de geneesheer-directeur, heeft betrokkene de officier van justitie verzocht om de rechter te vragen om een beslissing over de afwijzing.
De rechtbank heeft het verzoek op 29 juni 2016 behandeld, waarbij betrokkene en zijn advocaat aanwezig waren. De advocaat verzocht om voorwaardelijk ontslag en, subsidiair, om een contra-expertise. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen, met de overweging dat er geen twijfel bestond over de geestesstoornis van betrokkene, die door verschillende deskundigen was bevestigd.
In cassatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft miskend dat de rechter ook een onderzoek door een deskundige kan bevelen met betrekking tot de vraag of de geestesstoornis van betrokkene gevaar kan veroorzaken. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling en beslissing.