In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep met nummer 15/04015. Het beroep in cassatie was ingesteld namens [X] te [Z] tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juli 2015, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2010 en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 4 september 2015 een verzoek gedaan aan de indiener van het beroepschrift om binnen vier weken een bewijsstuk van de aan hem verstrekte volmacht of een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld, te overleggen. Dit verzoek is echter niet nageleefd, omdat de brief wegens onbestelbaarheid is teruggezonden en de indiener in gebreke is gebleven om aan het verzoek te voldoen.
Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie onbevoegdelijk is ingesteld. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2016.