Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding n cassatie
3.Beoordeling van het middel
in accordance with a procedure prescribed by lawals bedoeld in art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM.
8 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een verzoek tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging, waarbij de vraag centraal staat of de geneeskundige verklaring afkomstig is van een psychiater die niet bij de behandeling van de betrokkene betrokken was. De betrokkene, die onvrijwillig was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, had eerder een machtiging tot voortgezet verblijf gekregen. De Officier van Justitie diende een verzoek in voor een nieuwe machtiging, vergezeld van een geneeskundige verklaring van psychiater [psychiater 1]. De rechtbank Amsterdam verleende de gevraagde machtiging, ondanks de bezwaren van de raadsvrouw van de betrokkene, die stelde dat de verklaring niet geldig was omdat [psychiater 1] niet onafhankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [psychiater 1] niet betrokken was bij de behandeling van de betrokkene en dat de geneeskundige verklaring voldeed aan de eisen van de Wet Bopz. De Hoge Raad benadrukte dat de onafhankelijkheid van de psychiater niet in twijfel kan worden getrokken op basis van het feit dat zij op hetzelfde kantoor werkt als de behandelend psychiater. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van de rechtbank.