Conclusie
2.Procesverloop
3.Incident tot zekerheidstelling
4.Bespreking van het cassatiemiddel
subonderdeel 1.aheeft het hof ten onrechte niet onderzocht of Swissôtel andere, minder ingrijpende, middelen ten dienste staan om haar door de tekortkoming geschade belangen afdoende te dienen. Volgens
subonderdeel 1.bhanteert het hof een onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerde opvatting over wat een wezenlijk onderdeel is van de in het geding zijnde huurovereenkomst.
Subonderdeel 1.cverwijt het hof ten onrechte de belangen van partijen niet of niet voldoende tegen elkaar af te wegen, althans zijn oordeel op dat punt op onbegrijpelijke althans onvoldoende gemotiveerde wijze te hebben gegeven.
nr. 1.2,nr. 1.1 bevat geen klacht).
nrs. 1.3-1.7 en 1.12), voor zover het middel daarmee bedoelt dat het hof zijn oordeel niet zou hebben gebaseerd op het door art. 6:265 BW geboden beoordelingskader maar toepassing heeft gegeven aan de leer van het redelijk alternatief. Voor zover het middel betoogt dat het hof toepassing had moeten geven aan de leer van het redelijk alternatief (
nrs. 1.8-1.14) berust het op een onjuiste rechtsopvatting. [5] Evenmin geeft het arrest aanleiding voor de veronderstelling dat het hof te weinig oog zou hebben gehad voor de aard van de overeenkomst (
nrs. 1.15-1.16). [6]
nr. 1.17) terecht vanuit dat het oordeel in rov. 3.22 moet worden bezien in samenhang met het oordeel in rov. 3.14, dat het naleven van de kwaliteitsstandaarden een wezenlijk onderdeel van de overeenkomst is.
nr. 1.18) dat de tekortkoming ten aanzien van de kwaliteitsstandaarden onmisbaar is voor de begrijpelijkheid van het oordeel in rov. 3.22 over de evenredigheid van de ontbinding als sanctie op de tekortkoming. Deze veronderstelling is juist, aangenomen dat het oordeel in rov. 3.22 alleen ziet op de tekortkoming ten aanzien van de kwaliteitsstandaarden en niet tevens op de in rov. 3.6-3.8 bedoelde tekortkomingen. Van belang is dat echter niet, nu het hof in rov. 3.13 al aangeeft dat de in rov. 3.6-3.8 bedoelde tekortkomingen reeds ontbinding rechtvaardigen.
nrs. 1.19-1.20) dat het hof als vereiste voor ontbinding zou hebben gesteld dat sprake is van een zwaarwegende wanprestatie c.q. schending van een wezenlijke verplichting. [7]
nrs. 1.21-1.27) over de begrijpelijkheid van het oordeel in rov. 3.5 en 3.17 dat het voor Simply Bread duidelijk moet zijn geweest waaraan zij zich had te houden. De klacht faalt omdat uit deze overwegingen duidelijk blijkt waarop dit oordeel berust, onder meer daarop dat de kwaliteitsstandaarden aan de overeenkomst zijn gehecht. Het oordeel berust niet op de noodzaak van overleg bij wijziging van die standaarden, waarop het middel (
nr. 1.21) thans doelt. Daarom faalt ook de klacht (in
nr. 1.25), wat daar verder van zij, dat het hof ten onrechte over de standaarden spreekt alsof van een onveranderlijke normstelling sprake betreft.
nrs 1.24-1.27), verduidelijking van de inhoud van de verplichtingen van Simply Bread, maar de uitvoering die daaraan werd gegeven. Het hof heeft voorts in rov. 3.17 gereageerd op het (mede in de sleutel van schuldeisersverzuim) geplaatste betoog van Simply Bread in MvA nrs. 33-35 en pleitnota in hoger beroep nr. 36 over de noodzaak van overleg en het aan Swissôtel verweten gebrek aan overleg. Daarom faalt ook de klacht (in
nr. 1.25) tegen het oordeel in rov. 3.17, dat ontvangst van de ‘Market Matrix’ geen voorwaarde was om aan de aan de overeenkomst gehechte ‘Standards’ te kunnen voldoen.
nrs. 1.28 en 1.35) voortbouwt op de bij 4.6 besproken klacht, faalt zij in het verlengde daarvan.
nrs. 1.29-1.31), terwijl uit rov. 3.19 niet blijkt van een ongelijke behandeling van partijen. Voor het overige beroept de klacht zich op feitelijke argumenten waarvan niet wordt aangegeven dat deze reeds in feitelijke instantie zijn aangevoerd (de wijzigingsbepaling in art. 4.1 van de vaststellingsovereenkomst;
nrs. 1.32-1.33).
nr. 1.34) is door het hof als onvoldoende gesubstantieerd verworpen (rov. 3.19, slot).
subonderdeel 1.cklaagt (in
nr. 1.37; nr. 1.36 bevat geen klacht) dat het hof geen oog heeft gehad voor het belang van Simply Bread bij voortbestaan van de overeenkomst tegenover de door Swissôtel nagestreefde ontbinding, mist het feitelijke grondslag. Het hof heeft hier blijkens rov. 3.10, 3.12, 3.22 en 3.23 immers oog voor gehad. Deze weging is aan het hof voorbehouden. Zij getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is voldoende gemotiveerd.
nrs. 1.38-1.39).
nr. 1.40nog aanvoert. Het hof is ingegaan op het overleg tussen partijen (vgl. rov. 3.7, 3.8, 3.11 en 3.17), de gestelde positieve ontwikkeling in het nakomen van de standaarden (rov. 3.22) en het verwijt dat Swissôtel een dubbele agenda zou hebben (rov. 3.20). Het hof is niet expliciet ingegaan op het belang van (werknemers van) Simply Bread bij het voortbestaan van de overeenkomst, maar uit zijn arrest blijkt voldoende duidelijk waarom het hof van mening was dat Swissôtel kon menen dat de maat vol was. Daaraan kon het hof in rov. 3.22 ook het oordeel verbinden, kort gezegd, dat onvoldoende gewicht toekomt aan de door Simply Bread gestelde positieve ontwikkeling in haar bedrijfsvoering. Het hof is daarbij niet uitgegaan van de juistheid van de betwisting van die stelling door Swissôtel, anders dan het middel veronderstelt, zodat de klacht over schending van art. 149 lid 1 Rv faalt.
onder deze omstandigheden de ten processe gebleken klachten – gelet op de aard en omvang – na juli 2012 – ook in samenhang met de klachten van voor juli 2012 die door het tijdsverloop en de vaststellingsovereenkomst al een licht gewicht hebben – in het licht van de omstandigheden van het geval onvoldoende zijn om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen.De kennelijk verstoorde relatie tussen partijen maakt dit niet anders. Beide partijen hebben er belang bij hun verhoudingen te normaliseren en oog te hebben voor elkaars gerechtvaardigde belangen zodat naar tevredenheid van beide partijen uitvoering aan de huurovereenkomst wordt gegeven.
nrs. 2.1-2.7). Voorts acht de klacht de uitleg van de grieven door het hof onvoldoende begrijpelijk (
nrs. 2.8-2.15).
nrs. 3.1-3.4falen. Het hof kon uit het in rov. 3.6 en 3.15 bedoelde e-mailbericht van 2 augustus 2012 van Simply Bread aan Swissôtel afleiden dat Simply Bread erkent te zijn tekortgeschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Deze aan het hof voorbehouden feitelijke vaststelling is niet onbegrijpelijk. De klacht mist feitelijke grondslag waar zij veronderstelt, dat het hof alleen op die basis heeft geoordeeld dat Simply Bread de overeenkomst niet is nagekomen of dat het hof geen oog had voor de stelling van Simply Bread dat zij de genoemde verplichtingen alsnog is nagekomen.
nrs. 3.5-3.9) dat het hof in rov. 3.12 en 3.18 niet kon oordelen dat er in de vaststellingsovereenkomst sprake is van een voor nakoming bepaalde fatale termijn. Swissôtel heeft dat volgens de klacht weliswaar bepleit in appel, [9] maar daarbij een uitzondering gemaakt voor de afspraken met betrekking tot het inschakelen van Bureau [C] en toezending van de rapportages dienaangaande. Bovendien heeft Swissôtel Simply Bread ook herinnerd aan de nakoming van de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. [10] Hieruit blijkt dat Swissôtel, althans tot aan het pleidooi in hoger beroep, de termijnstellingen in de vaststellingsovereenkomst (toch) niet als fatale termijnen heeft beschouwd. Een ingebrekestelling was dan ook noodzakelijk aldus de klacht.
nr. 3.9nog dat het voorgaande in ieder geval geldt ten aanzien van de tekortkoming in de nakoming van de kwaliteitsstandaarden omdat deze steeds konden wijzigen en de naleving ervan afhankelijk was van goed overleg tussen partijen. Deze klacht faalt, omdat zij niet aangeeft dat een dergelijk betoog reeds in feitelijke instanties zou zijn aangevoerd en, los daarvan, om de bij 4.6 aangegeven reden.