Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de incidentele vordering
4.Beslissing
24 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin de man een incidentele vordering tot zekerheidstelling heeft ingesteld. Deze vordering was gericht op het verkrijgen van zekerheid voor een vordering die in de cassatieprocedure nog in geding was. De man had eerder in de feitelijke instanties een vordering ingesteld die betrekking had op de vermogensrechtelijke afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst. De rechtbank had in eerste aanleg de gemeenschappelijke woning aan de man toebedeeld, maar hem ook veroordeeld om de overwaarde van de woning aan de vrouw te vergoeden. In hoger beroep had het hof de vordering van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring afgewezen en de verdeling van de gemeenschap opnieuw vastgesteld.
De man stelde dat hij belang had bij de gevraagde zekerheidstelling, omdat hij dreigde zijn woning te moeten verkopen, wat zou leiden tot verdere financiële problemen. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man zijn vordering niet voldoende had toegelicht. De Hoge Raad oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat zijn belang bij de zekerheidstelling zwaarder woog dan het belang van de vrouw bij het achterwege blijven ervan. De Hoge Raad wees de incidentele vordering van de man af, omdat deze niet voldoende was onderbouwd en de man niet de gelegenheid had gekregen om zijn vordering nader toe te lichten.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van incidentele vorderingen in cassatieprocedures en de noodzaak om de belangen van beide partijen zorgvuldig af te wegen.