Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Den Haag,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte wegens huurachterstand. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 13 januari 2015 was gewezen. De eiser betwistte de rechtmatigheid van de ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder, Stichting Staedion, die werd vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E.M.G. Peletier.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de kantonrechter in Den Haag van 16 december 2013 en eerdere arresten van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit oordeel is in lijn met artikel 81 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RO).
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder, Staedion, zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de voorwaarden waaronder een huurovereenkomst kan worden ontbonden wegens huurachterstand.