ECLI:NL:HR:2014:1557

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
13/05083
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onbegrijpelijk oordeel in koopovereenkomst onder opschortende voorwaarde

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiser 2], hebben beroep ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin zij zich niet konden verenigen met de uitleg die het hof had gegeven aan de processtukken en de stellingen van partijen. De zaak betreft een geschil over de totstandkoming van een koopovereenkomst onder opschortende voorwaarde. De eisers stelden dat er een koopovereenkomst was gesloten, terwijl de verweerder, die niet verschenen was, aanvoerde dat er enkel sprake was van een uitnodiging om in onderhandeling te treden. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van het hof niet onbegrijpelijk was en dat de klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion en G. Snijders, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

27 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 13/05083
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaten: mr. R.L. Bakels en mr. A. van Staden ten Brink,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 94669/HA ZA 09-124 van de rechtbank Leeuwarden van 2 september 2009 en 24 november 2010;
b. het arrest in de zaak 200.084.921/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 juli 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat het hof, door in rov. 6.3 van zijn arrest te overwegen dat [verweerder] heeft aangevoerd dat op 9 november 2007 nog slechts sprake was van een uitnodiging om in onderhandeling te treden, een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan grief I van [verweerder], nu die grief niet anders kan worden begrepen dan dat daarin naar voren wordt gebracht dat er tussen partijen een koopovereenkomst onder opschortende voorwaarde tot stand is gekomen en dat de door de rechtbank gegeven bewijsopdracht geen stand kan houden omdat de vereiste medewerking van de gemeente een opschortende voorwaarde en geen ontbindende voorwaarde is.
3.2
Deze klacht faalt. De uitleg van de processtukken en van de standpunten van partijen is van feitelijke aard en kan in cassatie dan ook niet op juistheid worden onderzocht. [verweerder] heeft in zijn memorie van grieven mede aangevoerd (onder 7) dat de rechtbank het overleg van partijen in een onjuiste sleutel heeft geplaatst en dat zij een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het door hen gevoerd overleg, (onder 9b en 9c) dat [eiser] hem op 9 november 2007 voor het eerst heeft benaderd over de mogelijkheid om het pand te kopen en daarover toen als een door [eiser] ‘aangereikte optie’ is gesproken, en (onder 10) dat in het licht van het plaatsgevonden hebbende overleg de rechtbank niet heeft kunnen blijven stilstaan bij de vraag of er een voorbehoud was bedongen. Kennelijk heeft het hof deze stellingen uitgelegd als mede behelzende een herhaald beroep op de impliciet door de rechtbank verworpen stelling van [verweerder] in eerste aanleg dat bij het eerste overleg op 9 november 2007 nog slechts sprake was van een uitnodiging om in onderhandeling te treden. Onbegrijpelijk is die uitleg niet.
3.3
Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
27 juni 2014.