Conclusie
1.Feiten en procesverloop
a piece of land, situate in the [a-straat 1] of the town of [plaats] , Sint Maarten, bounded as follows: on the North by the Pond Side; on the South by the [a-straat 1] ; on the East by a public alley and on the West by the property belonging to the heirs of the late [betrokkene 3] , which piece of land measures about eighty meters in the length and about thirty or thirty-five meters [1] in the breadth (hierna: het perceel).”
shall remain upon and be surrenderered with the premises as a part of the premises at the termination of this lease’ en dat ‘no compensation shall be allowed or paid therefor to the lessee”.
On behalf of my client, [verzoeker] , I hereby inform you that my client is ending the lease agreement regarding the lease agreement dated May 9th 1972 of the parcel of land on the [a-straat 1] (currently described in certificate of admeasurement # 286/2006) on Sint Maarten with [betrokkene 1] per September 1st 2009. (...) Furthermore in the meantime the payment of rent needs to be paid to my client (...) under the name of [verzoeker] .”
2.Bespreking van het cassatiemiddel
subonderdelen 2.1.2 t/m 2.1.5, die gezamenlijk behandeld kunnen worden, betogen in de kern dat het hof in rov. 3.4 rov. 3.5 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 7A:1593(oud) dan wel 7:226 BWSM door te oordelen dat dit artikel niet van toepassing is nu niet de gehele zaak waar de huurovereenkomst betrekking op heeft is overgedragen en daardoor de rechten en plichten van [betrokkene 2] als verhuurder niet (deels) zijn overgegaan op [verzoeker] . Ook indien niet het gehele gehuurde wordt overgedragen, gaat de huurovereenkomst over, of althans kan zij overgaan. Dat geldt temeer nu het hier gaat om een gesplitst (dan wel voldoende individualiseerbaar) gedeelte waarbij voor elk van de delen een huurovereenkomst ontstaat waarbij de huur naar rato moet worden vastgesteld. De benadering van het Gemeenschappelijk Hof leidt ertoe dat de vreemde situatie ontstaat dat een niet-eigenaar voor het perceel als verhuurder verantwoordelijk blijft en daarvoor ook de huurpenningen zou kunnen ontvangen. In ieder geval is het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof op dit punt onvoldoende begrijpelijk, aldus het middel.
[A] en [B] / [C]) betrof een geval waarin de (volle) eigendom van de verhuurde zaak door de eigenaar/verhuurder ( [B] ) door middel van een eigendomsoverdracht onder voorbehoud van vruchtgebruik was gesplitst in een bloot eigendom voor de verkrijger ( [A] ) en een recht van vruchtgebruik voor de vervreemder ( [B] ). De inzet was of de huurder een koopoptie geldend kon maken. Hoewel in het onderhavige geval die vraag ontkennend werd beantwoord na toetsing van de optie aan art. 7:226 lid 3 BW, zou dat op zichzelf wel denkbaar zijn: [20]
dezaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft’ en lijkt vooral geschreven te zijn met het oog op de zojuist onder (a) of (b) bedoelde gevallen. Overdracht van de zaak is dan hetzelfde als overdracht van het huurobject. Bij gedeeltelijke overdracht van de zaak kan men dan bijvoorbeeld denk aan vestiging van een opstalrecht op de leidingen in een verhuurd gebouw. [28]
[A] en [B] / [C]of aan gezamenlijk verhuurderschap van vervreemder en verkrijger. In ieder geval hoeft niet zonder meer te worden geconcludeerd dat de huurovereenkomst enkel voort bestaat tussen de vervreemder en de huurder.
subonderdelen 2.1.2 t/m 2.1.5slagen. Op zichzelf terecht overweegt het hof dat art. 7:226 BWSM niet van toepassing is nu (naar in cassatie moet worden aangenomen) niet de gehele zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft is overgedragen. Het hof heeft echter in de omstandigheden van het geval − met name dat het door [betrokkene 1] van [betrokkene 2] gehuurde perceel 792 m2 groot was en dat daarvan aan [verzoeker] is overgedragen een gedeelte groot 241 m2 met de daarop door [betrokkene 1] gebouwde opstal [33] – niet zonder meer kunnen concluderen dat de rechten en verplichtingen van (de erven) [betrokkene 2] als verhuurder niet zijn overgegaan op [verzoeker] . Ik lees in het vonnis niet dat het hof deze omstandigheden al in zijn beslissing heeft verdisconteerd voor wat betreft het rechtsgevolg van de gedeeltelijke overdracht aan [verzoeker] . [34] Zijn oordeel geeft daarom hetzij blijk van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij is niet voldoende gemotiveerd.
onderdeel 2.2en
subonderdeel 2.2.1voortbouwen op onderdeel 2.1 slagen zij. Nu rov. 3.5 voortbouwt op rov. 3.4 kan hetgeen het hof daarin overwoog evenmin in stand blijven. Overigens miskent
subonderdeel 2.2.2dat de uitleg van de notariële akte tussen de erven [betrokkene 2] en [verzoeker] los staat van de in rov. 3.5 door het hof behandelde vraag of [verzoeker] aan [betrokkene 1] kan tegenwerpen dat hij de huur aan de erven [betrokkene 2] is blijven voldoen.
Subonderdeel 2.3.1klaagt dat het hof miskent dat [verzoeker] de rechtsgeldigheid van de overeenkomst van 5 december 1997 heeft betwist in eerste aanleg (akte d.d. 11 februari 2014, p. 2 punt 5) en in hoger beroep (MvA nrs. 18-19).
Subonderdeel 2.3.2voert aan dat [verzoeker] bij een vernietiging en verwijzing belang heeft bij de klacht van subonderdeel 2.3.1 behoudens wanneer rov. 3.1.3 aldus moet worden begrepen dat het hof daarin nog geen feitelijk oordeel heeft gegeven over (kort gezegd) de bedoelde stelling van [verzoeker] .
onderdeel 2.4slaag eveneens.