ECLI:NL:HR:2004:AN9687

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/303HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtsgeldigheid van huurbetalingen en de hoedanigheid van verhuurder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen STICHTING V.B. VAGOBEL (hierna: Vagobel) en GELDNET B.V. (hierna: Geldnet). Vagobel, eiseres tot cassatie, had Geldnet gedagvaard voor de kantonrechter te Arnhem, waarbij zij vorderde dat Geldnet zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 503.090,24, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering was gebaseerd op de stelling dat Geldnet niet bevrijdend had kunnen betalen aan Onniré, de verhuurder, omdat Vagobel de eigenaar van het pand was. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, maar Geldnet heeft hoger beroep ingesteld bij de rechtbank, die het vonnis van de kantonrechter heeft vernietigd en de vordering van Vagobel heeft afgewezen. Vagobel heeft vervolgens cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat Geldnet bevrijdend aan Onniré heeft betaald. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst tussen Onniré en Geldnet was gesloten en dat Vagobel niet in de plaats van Onniré was getreden als verhuurder. De Hoge Raad heeft de rechtsklachten van Vagobel verworpen en geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden tot haar beslissing is gekomen. De Hoge Raad heeft Vagobel in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor huurders om te verifiëren wie de rechtmatige verhuurder is en dat betalingen aan een verkeerde partij niet als bevrijdend kunnen worden aangemerkt. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtsverhouding tussen huurders en verhuurders, vooral in situaties waarin eigendomsoverdracht en huurbetalingen aan de orde zijn.

Uitspraak

5 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/303HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING V.B. VAGOBEL,
gevestigd te Rotterdam, doch kantoorhoudende te Amersfoort,
EISERES tot cassatie, voorwaardelijk
incidenteel verweerster,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
GELDNET B.V.,
gevestigd te Maarssen,
VERWEERSTER in cassatie,voorwaardelijk
incidenteel eiseres,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Vagobel - heeft bij exploot van 28 juni 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: Geldnet - gedagvaard voor de kantonrechter te Arnhem. Na vermeerdering resp. wijziging van eis, heeft zij, voor zover in cassatie nog van belang, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Geldnet te veroordelen aan Vagobel te betalen een bedrag van ƒ 503.090,24, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
Geldnet heeft de vorderingen bestreden en een vordering in reconventie ingesteld, die in cassatie niet meer aan de orde is.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 20 november 2000 in conventie Geldnet veroordeeld tot betaling aan Vagobel van een bedrag van ƒ 503.090,24, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van de verschuldigdheid van iedere huurtermijn tot de dag der betaling, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 9.908,86 vanaf 3 oktober 1995 tot het tijdstip van de voldoening van dit bedrag, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Geldnet hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Arnhem. Vagobel heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 6 juni 2002 heeft de rechtbank in het principaal appel het vonnis van de kantonrechter van 20 november 2000 vernietigd en opnieuw rechtdoende de vordering van Vagobel alsnog afgewezen.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft Vagobel beroep in cassatie ingesteld. Geldnet heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Geldnet mede door mr. A.M.C. Dekker, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt zowel in het principale als in het voorwaardelijke incidentele beroep tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van Geldnet heeft bij brief van 19 december 2003 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Vagobel is sedert 2 oktober 1992 eigenaar van het onroerend (register)goed Nieuwgraaf 99 te Duiven. Het nadien daarop gebouwde pand (hierna ook: het pand of het distributiecentrum) staat bekend als Geldnet Duiven. Het pand is in 1992 ontwikkeld door Onniré Projectontwikkeling B.V. (hierna: Onniré), die het project op 25 september 1992, met inbegrip van de op 22 juli 1992 met betrekking tot het project door haar als verhuurder met Geldnet als huurder gesloten huurovereenkomst, heeft verkocht aan de Stichting Algemeen Beleggingsbeheer (hierna: SAB), die het op dezelfde dag heeft doorverkocht aan Vagobel.
(ii) De gemeente Duiven, die tot dan toe eigenaar van de grond was, heeft bij notariële akte van 2 oktober 1992 door middel van een zogenaamde ABC-constructie de grond waarop het distributiecentrum is gebouwd overgedragen aan Vagobel.
(iii) Het project is op 23 april 1993 opgeleverd.
(iv) Vanaf 1 mei 1993 heeft Geldnet huurfacturen van Onniré ontvangen; zij heeft deze facturen tot 1 juli 1994 aan Onniré voldaan.
(v) Op 11 april 1994 is Onniré, na enige tijd in surséance van betaling te hebben verkeerd, failliet verklaard.
(vi) Vanaf 1 juli 1994 is tussen partijen onenigheid ontstaan over de vraag aan wie Geldnet de huurpenningen bevrijdend kon betalen. Geldnet heeft daarop onder voorbehoud van alle rechten de huurtermijnen over het derde en vierde kwartaal van 1994 en het eerste kwartaal van 1995 aan Vagobel betaald.
(vii) Bij vonnis in kort geding van 28 september 1995 heeft de president van de rechtbank te Amsterdam beslist dat Geldnet de huurpenningen diende te betalen aan Vagobel.
3.2 In het onderhavige geding heeft Vagobel, voor zover in cassatie van belang, gevorderd Geldnet te veroordelen tot betaling van in totaal ƒ 503.090,24, te weten een bedrag van ƒ 428.853,37 aan huur over de periode van 1 mei 1993 tot 1 juli 1994, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van ƒ 64.328,01 en een bedrag van ƒ 9.908,86 ter zake van de kostenveroordeling in het hiervoor in 3.1 onder (vii) vermelde in 1995 tussen partijen gewezen vonnis in kort geding. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd, kort weergegeven, dat zij eigenaar/verhuurder van het pand was en dat Geldnet niet bevrijdend heeft kunnen betalen aan Onniré.
De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. Hij heeft als kernvraag aangeduid of de door Geldnet over de periode 23 april 1993 tot en met het tweede kwartaal van 1994 aan Onniré gedane betalingen ten belope van ƒ 428.853,37 als bevrijdende betalingen kunnen worden aangemerkt, en hij heeft deze vraag ontkennend beantwoord op de grond dat niet voldaan is aan het door art. 6:34 BW gestelde vereiste dat de schuldenaar op redelijke gronden de ontvanger van de betaling als schuldeiser heeft beschouwd.
De rechtbank heeft in het door Geldnet ingestelde principale appel het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van Vagobel alsnog afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen, kort weergegeven, dat de huurovereenkomst met betrekking tot het pand op 22 juli 1992 is gesloten tussen Onniré als verhuurder en Geldnet als huurder, en dat niet gesteld of gebleken is dat Vagobel in de plaats is getreden van Onniré als verhuurder (rov. 6). Ook als zou moeten worden aangenomen dat Vagobel in de periode waarom het hier gaat de verhuurder was, moet, aldus de rechtbank, uit de door haar vermelde omstandigheden worden afgeleid dat Geldnet tot 1 januari 1994 gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat zij de huurpenningen bevrijdend aan Onniré kon betalen (rov. 7 - 8), en dat zij in de periode van 1 januari 1994 tot 1 juli 1994 mocht aannemen dat in elk geval Vagobel niet gerechtigd was tot de huurpenningen, zoals Vagobel ook zelf aan Geldnet had medegedeeld (rov. 9).
3.3.1 Onderdeel 1.1 richt zich tegen rov. 6 van het vonnis van de rechtbank met het betoog dat Vagobel ten processe een en andermaal heeft gesteld dat zij op basis van art. 7A:1612 (oud) BW de hoedanigheid van verhuurder heeft verkregen. Dit betoog kan Vagobel evenwel niet baten. Art. 7A:1612 (oud) behelst een bepaling ter bescherming van de huurder voor de situatie dat de verhuurder de verhuurde zaak aan een ander overdraagt. Om te voorkomen dat de huurder het genot van de gehuurde zaak kwijtraakt doordat de verhuurder dit niet meer aan hem kan verschaffen, houdt deze bepaling in dat in zodanig geval de huurovereenkomst overgaat op de nieuwe eigenaar. Zoals ook blijkt uit de formulering van art. 7:226 BW, waarin het voorheen geldende art. 7A:1612 BW zoals dit door de Hoge Raad is uitgelegd naar de strekking ongewijzigd is overgenomen, is deze bepaling niet van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin weliswaar sprake is van eigendomsoverdracht, maar niet van eigendomsoverdracht door de verhuurder. De stukken van het geding laten immers geen andere conclusie toe dan dat de huurovereenkomst met betrekking tot het pand is gesloten tussen Onniré en Geldnet, dat Onniré nimmer eigenaar is geweest van de grond en het daarop te bouwen pand, maar dat de gemeente Duiven daarvan eigenaar was, die de grond waarop het pand zou worden gebouwd bij notariële akte van 2 oktober 1992 aan Vagobel heeft overgedragen. Aan dit een en ander doet niet af dat Onniré wel economisch eigenaar van het pand is geweest, nu economische eigendom geen eigendom is en met dit begrip slechts wordt gedoeld op het bestaan van een aantal verbintenisrechtelijke rechten en verplichtingen met betrekking tot een zaak, die niet in alle gevallen dezelfde inhoud behoeven te hebben. Het oordeel van de rechtbank, waarin ligt besloten dat art. 7A:1612 (oud) BW niet meebrengt dat Vagobel als verhuurder in de plaats is getreden van Onniré, is derhalve juist, zodat de rechtsklacht van onderdeel 1.1 faalt.
3.3.2 Anders dan onderdeel 1.2 betoogt, doet aan het hiervoor in 3.3.1 overwogene niet af dat volgens de vaststelling van de kantonrechter Onniré het project inclusief huurovereenkomst op 25 september 1992 heeft verkocht aan SAB, die het op dezelfde dag heeft doorverkocht aan Vagobel. Deze omstandigheid brengt niet mee dat de huurovereenkomst op grond van art. 7A:1612 (oud) BW is overgegaan op Vagobel. Evenmin kan hieruit volgen dat de hoedanigheid van verhuurder op andere wijze op Vagobel is overgegaan: voor zover in dit verband zou worden gedacht aan contractsoverneming, moet worden opgemerkt dat niet is voldaan aan de in art. 6:159 BW gestelde vereisten, nu in deze procedure niet is vastgesteld en er ook niet veronderstellenderwijs van kan worden uitgegaan dat Geldnet aan deze overeenkomst heeft medegewerkt. Onderdeel 1.2 is tevergeefs voorgesteld.
3.3.3 Uit hetgeen hiervoor in 3.3.1 is overwogen, volgt dat ook de onderdelen 1.3 en 1.4 niet tot cassatie kunnen leiden.
3.3.4 De tegen de bestreden overweging van de rechtbank aangevoerde motiveringsklacht kan evenmin tot cassatie leiden, aangezien een rechtsoordeel in cassatie niet met een motiveringsklacht kan worden bestreden.
3.4 Nu de slotsom van de rechtbank dat Geldnet bevrijdend aan Onniré heeft betaald, zelfstandig wordt gedragen door haar tevergeefs bestreden oordeel dat in de periode waarom het hier gaat Onniré de verhuurder was, kunnen de onderdelen 2 en 3, die zijn gericht tegen rov. 7-9 van het bestreden vonnis, bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
3.5 Onderdeel 4 klaagt dat de rechtbank door de vordering van Vagobel in haar geheel af te wijzen eraan heeft voorbijgezien dat in deze vordering ook de vordering met betrekking tot de kostenveroordeling ter zake van het vonnis in kort geding was begrepen. Het onderdeel is gegrond, maar kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Nu het vonnis in kort geding ten behoeve van Vagobel een executoriale titel oplevert, kan afwijzing in de onderhavige procedure van de vordering ter zake van de kostenveroordeling niet afdoen aan de mogelijkheid voor Vagobel de kosten van het kort geding waarin Geldnet is veroordeeld zo nodig alsnog te verhalen.
3.6 Blijkens hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorwaarde waaronder het incidentele cassatieberoep is ingesteld, niet vervuld, zodat dit geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Vagobel in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Geldnet begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 5 maart 2004.