Conclusie
“medeplegen van moord, strafbaar gesteld bij artikel 2:262 in verbinding met artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd”, 3. primair
“medeplegen van poging tot moord, strafbaar gesteld bij artikel 2:262 in verbinding met de artikelen 1:119 en 1:123 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd”, 4. primair
“medeplegen van poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 2:259 in verbinding met de artikelen 1:119 en 1:123 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd”en 5.
“medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, strafbaar gesteld bij artikel 2:334 in verbinding met artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht”. Het gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft de verdachte veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en heeft de vorderingen van negen benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen en telkens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader omschreven in het bevestigde strafvonnis.
eerste middelklaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, aangezien de door de raadsvrouw ter terechtzitting van 8 april 2016 aan het hof overgelegde pleitnota zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
tweede middelbehelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het door de verdediging gedane verzoek een aantal getuigen te horen, heeft afgewezen. Uit (de toelichting op) het middel maak ik op dat de klacht zich beperkt tot de afwijzing van het verzoek de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] te horen. [8]
derde middelklaagt dat het onder 3 primair bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
“5.A Bewijsmiddelen”in het strafvonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 18 juni 2015 [14] en het bewijsmiddel zoals opgenomen onder het kopje
“Aanvulling bewijsmiddelen”in het vonnis van het Hof van 28 april 2016.
“in het arrest een nadere uitwerking[ontbreekt]
van de plek of plekken waar zich de in feit 3 van de tenlastelegging bedoelde personen bevonden, anders dan dat deze in de directe nabijheid van de aankomsthal van de luchthaven hebben bevonden”. Daarnaast kan uit de bewijsmiddelen niet (zonder meer) worden afgeleid
“of deze slachtoffers getroffen zijn door kogels of door bijvoorbeeld kogelfragmenten, welke het gevolg zijn geweest van het ricocheren of iets dergelijks”. Kennelijk is het middel gericht tegen (de motivering van) het oordeel dat “
de kans dat de afgevuurde kogels ook andere mensen dan [slachtoffer 8] zouden raken en de dood zouden veroorzaken naar de algemene ervaringsregels aanmerkelijk[is]
te achten”ofwel, kort gezegd, dat sprake is van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel.
vierde middelen het
vijfde middelkeren zich tegen de motivering van de oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan de verdachte, vallen beide uiteen in twee onderdelen en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
“dat de kans op recidive op zijn minst aanwezig is”en dat
“het Hof […] geen aanknopingspunten[heeft]
gevonden betreffende de persoonlijkheid van de verdachte, in de rapporten dan wel buiten de rapporten om, die hoop geven voor een verandering ten goede in de toekomst”en dat
“het Hof het onverantwoord[acht]
om de verdachte een tijdelijke gevangenisstraf op te leggen, met als gevolg dat de[verdachte]
na ommekomst[van]
die gevangenisstraf weer op vrije voeten zou komen”.De steller van het middel heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat de kans op recidive (slechts) aanwezig is, en klaarblijkelijk niet als (zeer) hoog wordt ingeschat, op zichzelf niet meebrengt dat het gevaar dat van de verdachte uitgaat bij verblijf in de vrije samenleving na de tenuitvoerlegging van een tijdelijke gevangenisstraf niet op een andere wijze kan worden beteugeld. Aldus is de strafoplegging onvoldoende met redenen omkleed.
als uitgangspunt[hanteert]
dat mensen kunnen veranderen, zeker op de lange duur” en dat “
dat […] ook[geldt]
voor de verdachte”, maar dat “
ook aan het Hof bij het onderzoek in hoger beroep geen begin[is]
gebleken van enige verandering ten goede”. In deze context bezien, rechtvaardigen ’s Hofs overwegingen niet de door de steller van het middel gebezigde kwalificatie.
het detentiesysteem voor langgestraften een systeem is zonder scholing, geen dagbesteding, geen psychische bijstand ten gevolge waarvan verdachte ondraaglijk lijden wordt toegebracht en door deze factoren verdachte een mogelijkheid tot invrijheidstelling wordt ontnomen”. [26]
nietgevoerd. De klacht mist dus feitelijke grondslag, voor zover het middel beoogt te klagen dat het Hof aan een gevoerd verweer voorbij is gegaan. De door de verdediging in het verband van voornoemde verweren betrokken stellingen dat het detentiesysteem voor (lang)gestraften een systeem is zonder scholing, dagbesteding en psychische bijstand en dat de mogelijkheid tot gratie een loos vooruitzicht is in het licht van een straf zonder daadwerkelijke fasering of begeleiding bij re-integratie, betreffen stellingen van feitelijke aard die zich niet lenen voor onderzoek door de Hoge Raad. [28] Die stellingen zijn in feitelijke aanleg bovendien niet onderbouwd, zodat het Hof niet was gehouden daarop te reageren. [29]