ECLI:NL:HR:2010:BL8797

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00814 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting van de terechtzitting in gewijzigde samenstelling en de gevolgen voor het proces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak. De kern van de zaak draait om de vraag of het Hof, dat steeds anders was samengesteld, de terechtzitting op de juiste wijze heeft hervat na schorsingen. De Hoge Raad verwijst naar relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt vast dat het Hof ten onrechte de terechtzitting in de stand heeft hervat waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing. Dit gebeurde op twee verschillende data, namelijk 19 mei 2008 en 15 september 2008. Ondanks de onterechtheid van deze procedurele stap, leidt dit niet tot cassatie omdat zowel de Procureur-Generaal als de verdediging instemden met de hervatting van het onderzoek in de bestaande stand. De middelen die door de verdediging zijn ingediend, bevatten geen argumenten die aantonen dat de verdachte in enig rechtens te respecteren belang is getroffen door deze procedurele fouten. De Hoge Raad concludeert dat de middelen tevergeefs zijn voorgesteld en verwerpt het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de samenstelling van de rechters en de noodzaak om het onderzoek opnieuw te starten bij een gewijzigde samenstelling, zoals vastgelegd in de wet.

Uitspraak

18 mei 2010
Strafkamer
nr. 09/00814 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 2 oktober 2008, nummer H 152/07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.G. Kock, advocaat te Oranjestad (Aruba), bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. Nu deze reactie na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingekomen, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1. De middelen behelzen de klacht dat het Hof, ondanks een gewijzigde samenstelling, in strijd met art. 365 SvNA zowel op de terechtzitting van 19 mei 2008 als op de terechtzitting van 15 september 2008 het onderzoek ter terechtzitting heeft hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing daarvan. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1. De daarvan opgemaakte processen-verbaal houden, voor zover hier van belang, ten aanzien van het procesverloop in hoger beroep in hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 is weergegeven.
2.2.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, in:
"Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 mei 2007 en 18 mei 2007, zoals daarvan telkens blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van dat in hoger beroep van 19 november 2007, 19 mei 2008 en 15 september 2008 in Aruba."
2.3. Voor de beoordeling van de middelen zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 365 SvNA:
"1. Onverminderd het bepaalde bij artikel 366, wordt in alle gevallen waarin schorsing van het onderzoek plaatsheeft, de zaak op de nadere terechtzitting hervat in de stand waarin zij zich op het tijdstip van de schorsing bevond. Het Hof is bevoegd te bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen.
2. In het geval dat het onderzoek opnieuw wordt aangevangen, wordt de verklaring van een getuige die bij het voorgaand onderzoek is verhoord, mits op de nadere terechtzitting voorgelezen, als aldaar afgelegd aangemerkt:
a. indien die getuige overleden is of naar het oordeel van het Hof niet op de nadere terechtzitting heeft kunnen verschijnen,
b. indien die getuige op de nadere terechtzitting is verschenen, doch weigert getuigenis te geven, of
c. indien met toestemming van de procureur-generaal en de verdachte van zijn verhoor wordt afgezien."
- Art. 394, eerste lid, SvNA:
"Indien het onderzoek in artikel 392 bedoeld niet leidt tot toepassing van artikel 393, beraadslaagt het Hof op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan, en, zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens wettelijke regeling oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt het Hof over de strafbaarheid van de verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij wettelijke regeling bepaald."
2.4.1. Bij de beoordeling van de middelen moet worden vooropgesteld dat het rechterlijk college dat de zaak behandelt, verplicht is het onderzoek opnieuw aan te vangen indien bij de hervatting van het onderzoek de samenstelling van het college een andere is geworden. Ingevolge art. 394, eerste lid, SvNA vinden de beraadslaging en beslissing plaats naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Aan dit voorschrift kan uitsluitend worden voldaan indien de rechters die het vonnis wijzen, hebben deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting op basis waarvan het vonnis wordt gewezen. Het opnieuw aanvangen van het onderzoek betekent een opnieuw behandelen van de zaak alsof het eerdere onderzoek ter terechtzitting niet heeft plaatsgehad. Hetgeen in dat eerdere onderzoek is geschied, verliest in beginsel betekenis voor het door de rechter te wijzen vonnis (vgl. HR 9 januari 2001, LJN AA9480, NJ 2001, 125 ten aanzien van art. 322 (oud) Sv).
2.4.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat het Hof - dat ten tijde van de onder 2.2.2 bedoelde terechtzittingen in hoger beroep waarop de zaak telkenmale inhoudelijk is behandeld, steeds anders was samengesteld - het onderzoek ter terechtzitting van zowel 19 mei 2008 als 15 september 2008 ten onrechte heeft hervat in de stand waarin het onderzoek ter terechtzitting zich bevond ten tijde van de schorsing daarvan. Hoewel de middelen daarover terecht klagen, leidt het echter niet tot cassatie, in aanmerking genomen dat:
(i) de Procureur-Generaal en de verdediging zowel op de terechtzitting van 19 mei 2008 als op die van 15 september 2008 hebben ingestemd met de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing daarvan, en
(ii) de middelen niet inhouden dat en waarom de verdachte niettemin in enig rechtens te respecteren belang is getroffen.
2.5. De middelen zijn tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 18 mei 2010.