Conclusie
De onderhavige zaak heeft grotendeels betrekking op slechts één onderdeel van deze fraude, het project Eurocenter. [2] Verdachte wordt het medeplegen verweten (onder 3) van het opmaken van een brief waardoor een valse titel werd gecreëerd voor een tweetal betalingen van Bouwfonds aan de (gedelegeerd) projectontwikkelaar [FF] NV (hierna: [FF] ), alsook van het opmaken van (onder 1) een deelopdrachtbevestiging en van (onder 2) een bevestigingsbrief waarmee valse titels werden gecreëerd om de van Bouwfonds ontvangen betalingen deels te kunnen doorstorten aan [S] Ltd en/of [T] (hierna samen aangeduid als [S] ). De betalingen die aan [S] op basis van deze titels hebben plaatsgevonden zijn aangemerkt als witwassen (feit 4). Tot slot is verdachte veroordeeld (onder 5) voor deelneming aan een criminele organisatie (feit 5).
Alvorens ik de middelen in die volgorde zal bespreken, merk ik op dat in de 229 pagina’s tellende schriftuur en de 13 pagina’s tellende nadere toelichting daarop uitvoerig wordt verwezen naar en geciteerd uit de gedingstukken. In het navolgende streef ik er naar om niet in herhaling te treden en tracht ik de middelen zo beknopt mogelijk te bespreken. De bestreden uitspraak is gepubliceerd en de volledige tekst kan dus via die weg worden geraadpleegd. [3]
eerste middelricht zich tegen de afwijzingen van zes verzoeken tot het horen van getuigen en een verzoek een deskundige te horen.
[verbalisant 1] , voormalig opsporingsambtenaar FIOD-ECD, als getuige te horen heeft afgewezen.
De raadsman wenst de getuige te horen over de wijze waarop het door haar uitgevoerde onderzoek is ingericht en uitgevoerd, over het geselecteerde feitenmateriaal en de getrokken conclusies op basis van het geselecteerde feitenmateriaal. Meer in het bijzonder wenst de verdediging haar te ondervragen over hetgeen door haar is geverbaliseerd ten aanzien van “JON” (schriftuur d.d. 17 januari 2013 pagina 12 en repliek d.d. 4 april 2013, pagina 4). Ten slotte wil de raadsman de getuige [verbalisant 1] ook vragen stellen over de geretourneerde stukken (aanvullende schriftuur d.d. 7 maart, pagina 4).
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Voor de in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv te beantwoorden vragen is slechts van belang datgene wat een verbalisant relateert omtrent feiten en omstandigheden, niet welke interpretatie een verbalisant daaraan geeft. Voorts geldt dat de stelling van de raadsman dat de selectie die de getuige heeft gemaakt op gespannen voet staat met recentelijk teruggegeven stukken, te onbepaald is en overigens bij pleidooi verder uitgewerkt kan worden alsook welke gevolgen daaraan zouden moeten worden verbonden. Verder wordt in het geheel niet gemotiveerd, dan behalve dat deze stukken ontlastend zouden zijn, waarom de getuige zou moeten worden gehoord over de in beslag genomen stukken die zijn teruggegeven en over welke stukken dan in het bijzonder.
Het verzoek tot het horen van [verbalisant 1] wordt daarom afgewezen.”
[verbalisant 2] , controleambtenaar Belastingdienst Utrecht- Gooi, als getuige te horen heeft afgewezen.
[betrokkene 18] , adviseur van [S] LTD, en [betrokkene 19] , architect bij [S] LTD, als getuigen ten onrechte bij de invulling van de toepasselijke maatstaf heeft betrokken dat sprake is van een voortbouwend appel, althans dat deze afwijzing onbegrijpelijk is.
[getuige 23]als getuige te horen heeft afgewezen.
[betrokkene 12] , medeverdachte, als getuige te horen heeft afgewezen.
[getuige 19] ,als “getuige-deskundige” te horen.
tweede middelklaagt dat onbegrijpelijk is de afwijzing van het verzoek tot toevoeging aan het dossier van de gehele projectadministratie ten aanzien van het project Eurocenter van [S] LTD en van [HH] B.V.
derde middelbehelst ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 telkens de klacht dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake was van valselijk opmaken en dat het opzet van de verdachte op dat valselijk opmaken was gericht.
Feit 3
Feit 1
Feit 2
vierde middelbehelst de klacht dat het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat waar [medeverdachte] in zijn (als bewijsmiddel 16 gebezigde) verklaring van 29 oktober 2012 spreekt van “detailengineering” hij doelt op een betaling van € 1.360.000,– en niet op het in de tenlastelegging (en bewezenverklaring) van feit 3 genoemde bedrag van € 2.545.000,–.
vijfde middelklaagt dat het oordeel van het hof ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 dat sprake is van medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
zesde middelklaagt met twee deelklachten dat het hof de verklaringen van [medeverdachte] heeft gedenatureerd.
Het oordeel van het hof dat [medeverdachte] aan verdachte “een opdracht” heeft gegeven, zou onbegrijpelijk zijn nu uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat wanneer [medeverdachte] aan verdachte “een voorstel” of “suggestie” deed verdachte reeds uit zichzelf op de voorgestelde of gesuggereerde manier handelde. Daarvoor was, als ik het betoog van de stellers van het middel goed begrijp, helemaal geen “opdracht” nodig. De als bewijsmiddelen 14 en 15 gebezigde verklaringen van [medeverdachte] houden in dat [medeverdachte] over zichzelf zegt dat hij “voldoende autoriteit” heeft om “iets te doen” (beter gezegd, gedaan te krijgen; PV) respectievelijk dat de omstandigheid dat verdachte zonder vragen zaken op de door [medeverdachte] gewenste manier regelde duidt op het “vertrouwen dat ik ( [medeverdachte] ; PV) blijkbaar genoot, of noem het een mengeling van vertrouwen, betrouwbaarheid, autoriteit en overwicht”. Dat het hof de in die sfeer door [medeverdachte] gedane suggesties of voorstellen als opdrachten heeft geduid, is niet onbegrijpelijk.
Evenmin onbegrijpelijk is tot slot het oordeel dat verdachte “een afspraak” heeft gemaakt dat [FF] in strijd met de waarheid wegens “detailengineering” een bedrag van € 2.545.000,– toekomt. Ik treed niet in herhaling en verwijs naar hetgeen ik ten aanzien van het derde middel heb opgemerkt.
zevende middelklaagt ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde “witwassen” dat het oordeel van het hof dat het geldbedrag van € 1.760.000,– “afkomstig was uit enig misdrijf” ontoereikend is gemotiveerd.
achtste middelklaagt met tweedeelklachten over de onder 5 bewezenverklaarde deelneming aan een criminele organisatie.
negende middelbehelst de klacht dat het hof zijn oordeel ten aanzien van de redelijke termijn in het licht van hetgeen daaromtrent is aangevoerd, ontoereikend heeft gemotiveerd. [46]