Conclusie
“7. Bewijsmotivering
[…] , prima werk. Wil jij dit overigens voor mij in 2-voud uitprinten en morgen meenemen voor de bespreking?";
en getekend op 9 juni 2004". Voor wat betreft het gecursiveerde onderdeel is de overeenkomst gelet op al hetgeen hierboven is overwogen in elk geval in strijd met de waarheid en derhalve vals.
eerste middelkeert zich tegen een overweging die het hof heeft opgenomen in de verwerping van een door de verdediging gevoerd verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte.
8 april 2008: Cliënt verneemt dat hij door de FIOD wordt aangemerkt als verdachte;
8 juni 2010: Heeft er een gesprek plaatsgehad tussen cliënt en zijn toenmalige raadsvrouwe mr. Visser enerzijds en het O.M. anderzijds. Het doel van dit gesprek was om te bezien of de zaak kon worden afgedaan met een buitengerechtelijke afdoening (een transactie dan wel sepot). Van de zijde van het O.M. waren mr. Loos en parketsecretaris Doemges aanwezig. Voorts nam […] van de FIOD deel aan het gesprek
18 oktober 2010: Mr. Loos stuurt een brief aan mr. Visser, met als bijlage een concept-dagvaarding waarin staat vermeld dat het uitdrukkelijk nog een concept- dagvaarding betreft en dat in een eventueel definitief uit te brengen dagvaarding nog aanpassingen kunnen worden aangebracht. Echter, tevens staat expliciet vermeld dat de concept-dagvaarding wel weergeeft voor welke feiten de Officier van Justitie voornemens is cliënt te vervolgen. Voor de goede orde: de concept- dagvaarding omvat slechts verdenkingen wegens valsheid in geschrifte. De verdediging stelt dat de inhoud van deze brief niet anders kan worden opgevat als een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging aan cliënt, gedaan door een bevoegde autoriteit, dat hij niet vervolgd zou worden voor feiten anders dan valsheid in geschrifte. De inhoud van de tenlastelegging aangaande art. 225 Sr zou nog aangepast kunnen worden, dat voorbehoud maakt mr. Loos duidelijk, maar vervolging voor andere strafbare feiten is hiermee uitgesloten. De verdediging verwijst kortheidshalve naar haar pleitnotitie d.d. 3 maart 2015 en persisteert bij de daarin gevoerde verweren.
4 januari 2011: Concept-tenlastelegging met daarop bedrieglijke bankbreuk feitencomplex A en B alsmede valsheid in geschrift;
11 januari 2011: Dagvaarding cliënt (tenlastelegging met daarop bedrieglijke bankbreuk feitencomplex A en B alsmede valsheid in geschrift);
12 oktober 2012: Vordering wijziging tenlastelegging. De tenlastelegging onder 1 wordt aangevuld met onderdeel C.
23 en 24 mei 2013: Requisitoir O.M., eerste aanleg Rechtbank Rotterdam;
4.5.3. €11 miljoen: aanbetaling aandelen [C3] (primair)
24 mei 2013: Mr. Schmelzer verzoekt om verduidelijking van het standpunt van het O.M.:
Kan ik hieruit opmaken dat impliciet wordt gerekwireerd tot vrijspraak van het onder A en B ten laste gelegde? Het zou in dat geval prettig zijn als dat meer geëxpliceerd werd.
De officier van justitie mr. Sachs deelt mede: Dat heeft u correct geïnterpreteerd(dikgedrukt: GK/MS)."
6, 7 en 10 juni 2013: Pleidooi verdediging;
14 juni 2013: E-mail mr. Sachs: "in het geval van [verdachte] heeft het OM er voor gekozen om de onderdelen A en B te schrappen, nu daarvan bij requisitoir reeds vrijspraak is gevraagd en
dit overigens ook nooit onderdeel is geweest van de uiteindelijke verdenking jegens hem(dikgedrukt: GK/MS). In dat opzicht heeft mr. Schmelzer daarover bij pleidooi terecht een kritische opmerking gemaakt."
17 juni 2013: De officier van justitie Sachs voert het woord overeenkomstig de door haar overgelegde notities repliek, alinea's 1 tot en met 118 en deelt in aanvulling daarop mede:
3 maart 2015: Nadat dit reeds schriftelijk was medegedeeld, spreken de Advocaten- Generaal ter zitting uit dat zij hoger beroep tegen de vrijspraak van feit 1 niet langer handhaven. Dit standpunt wordt ingenomen naar aanleiding van de hiervoor besproken brief van mr. Loos d.d. 18 oktober 2010. Het hof verklaart het O.M. op grond hiervan niet-ontvankelijk in het appèl ter zake van feit 1.
“6. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
Op grond waarvan de wijze waarop de vervolgingsbeslissing ter zake van feit 1 tot stand is gekomen en heeft voortgeduurd, in deze zaak gevolgen kan en dient te hebben voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ter zake van feit 2, is door de verdediging niet gemotiveerd.
tweede middelbehelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd, tot een bewezenverklaring van de onder 2 bedoelde “Overeenkomst van verkoop” is gekomen, ”meer in het bijzonder voor zover inhoudende dat de verdachte het oogmerk had om het geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, waarbij het hof het bewijs van dit bestanddeel niet heeft geïndividualiseerd”.
derde middelklaagt dat het hof ten onrechte, althans op ontoereikende dan wel onbegrijpelijke gronden het medeplegen van valsheid in geschrift heeft aangenomen zonder dat het hof de beweerde “inbreng” van de verdachte heeft geconcretiseerd en zonder dat het hof heeft gemotiveerd waarom deze “inbreng” van “voldoende gewicht” zou zijn geweest.
NJ2015/390 m.nt. Mevis en de tot aanvulling daarvan strekkende arresten van (onder meer) HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 dient voor de kwalificatie medeplegen sprake te zijn van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking waarbij de – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn. Het medeplegen kan bestaan uit (een combinatie van) een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, of uit verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het feit.