Conclusie
belastingadviseur-arrest [1] volgens mij juist toe en zijn beslissing is voldoende met redenen omkleed.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
subonderdeel I.2:dat is strijdig met de vaststelling dat conditio sine qua non verband vaststaat tussen de beroepsfout in de vorm van tardief appelleren en verlies van een kans op succes in hoger beroep.
gezamenlijk behandelt, zoals het hof voorop stelt. Het hof begint deze gezamenlijke behandeling in rov. 2.8 met een uiteenzetting van zijn beoordelingskader in deze ‘procedure in een procedure’. In confesso is dat sprake is van een beroepsfout van [verweerster] in de vorm van het te laat instellen van hoger beroep. Daarmee heeft [verweerster] [eiser] de kans op een betere uitkomst ontnomen, zodat conditio sine qua non verband tussen deze fout en het verlies van de kans op succes in hoger beroep vaststaat. Beoordeeld moet worden hoe hof Arnhem had behoren te beslissen als wel tijdig hoger beroep was ingesteld, althans moet het hof de schade schatten aan de hand van de goede en kwade kansen die [eiser] in hoger beroep zou hebben gehad, aldus het hof nog steeds in rov. 2.8. Voor die laatste methode is alleen ruimte bij een reële (dat wil zeggen niet zeer kleine) kans op succes, zo het hof onder verwijzing naar het
belastingadviseur-arrest. In zijn opvolgend onderzoek naar die reële kans, neemt het hof blijkens rov. 2.9 veronderstellenderwijs mee de gestelde beroepsfout in de vorm van suboptimaal verweer voeren door in zijn beoordeling mee te nemen dat wat volgens [eiser] in die onderliggende procedure had moeten worden aangevoerd. Aldus toetst het hof vervolgens in rov. 2.10 e.v. of sprake is van zo’n reële kans in appel. Daarin staat het kernverweer centraal van [eiser] in de onderliggende zaak tussen [eiser] en zijn wederpartij Lizondo: Lizondo heeft geen lening, maar een risicodragende kapitaalinjectie verschaft voor de exploitatie van het restaurant dat partijen volgens [eiser] gezamenlijk runden, althans is de hoogte van de lening veel lager. Het hof komt na uitgebreide motivering tot het oordeel dat er geen reële kans was dat [eiser] de vordering van Lizondo hiermee met succes had kunnen betwisten. Ik geef deze overwegingen hier weer:
€ 56.250,- bedroeg.
Baijings [5] ,
Tuin Beheer [6] en
[D] Holding [7] . Net als (onder meer) in onze zaak ging het in
Baijingsen
Tuin Beheerom een beroepsfout van een advocaat in de vorm van het te laat instellen van hoger beroep, terwijl in
[D] Holdingwas nagelaten tijdig een rechtsvordering in te stellen. In het
belastingadviseur-arrest is een (niet zonder kritiek gebleven [8] ) afbakening gegeven tussen toepassing van de rechtsregel van de proportionele aansprakelijkheid en de kansschadeleer [9] , de twee hulpmiddelen die zijn te onderscheiden bij het te lijf gaan van onzeker causaal verband. Met onzeker bedoel ik het volgende. De relevante vraag naar causaal verband is hier: is de geconstateerde beroepsfout noodzakelijke voorwaarde (in de zin van conditio sine qua non) voor het ontstaan van de gestelde schade? Daarbij is dienstig te bedenken dat het gevolg van een advocatuurlijke beroepsfout als het te laat instellen van hoger beroep in die zin inherent causaal problematisch is, dat een advocaat vrijwel nooit een resultaat kan garanderen, zodat het hooguit gaat om een
ontnomen kans op een gunstig(er) resultaat. Het kansschadeleerstuk komt dus onder meer van stal wanneer de normschending op zichzelf wel vaststaat (hier in ieder geval: te laat geappelleerd), maar onzeker is of, als deze fout wordt weggedacht, een beter resultaat zou zijn ingetreden, of, anders geformuleerd: wanneer niet is vast te stellen of de normschending ook daadwerkelijk tot
schadeheeft geleid [10] . Dit wordt ook wel zo geformuleerd: uitgangspunt is dat het overschrijden van de termijn heeft geleid tot het verlies van de kans op een betere uitkomst en vervolgens staat het vaststellen van de omvang van die kans (dus van de onzekere schade) centraal [11] . Slechts onzeker is hoe de toekomst eruit zou hebben gezien als de fout niet zou zijn gemaakt. In andere bewoordingen heb ik het in mijn genoemde conclusie voor
Jeka Holdingin 2.9 zo geformuleerd:
sc.advocaat verzuimt tijdig appel in te stellen c.a.] staat de tekortkoming van de advocaat op zichzelf wel vast, maar is onzeker of een ingesteld appel (...) wel tot succes van de cliënt zou hebben geleid (onzeker
conditio sine qua nonverband tussen tekortkoming en feitelijke schade). Het kansschadeleerstuk grijpt bij onzeker causaal verband in essentie niet aan op deze feitelijke schade, maar op de
schade in de vorm van verlies van een kans op succes– weggedacht de fout. Deze met het Baijings-arrest uit 1997 ingezette lijn focust op de gegevens uit de onderliggende zaak, aan de hand waarvan zo goed als dat gaat wordt vastgesteld hoe de rechter – weggedacht de verweten tekortkomingen in de procesvoering – zou hebben behoren te beslissen in de onderliggende zaak. Althans zal in deze benadering aan de hand van de goede en kwade kansen worden geschat welk bedrag in die onderliggende zaak zou zijn toegewezen in een geval als dit. (...)’
conditio sine qua non) verband vaststellen tussen fout en gestelde schade;
conditio sine qua nonverband bestaat tussen de vastgestelde beroepsfout en het
verlies op kans op succes) – waarbij (althans in de betreffende situatie in het belastingadviseur-arrest) geen terughoudendheid lijkt te hoeven worden betracht, of:
belastingadviseur-arrest:
Baijings,
Tuin Beheeren
[D] Holding– toevoeging A-G] betrekking hadden, is dat condicio-sine-qua-non-verband echter zonder meer gegeven met het verzuim van de advocaat om (tijdig) het rechtsmiddel of de rechtsvordering in te stellen, en resteert dus slechts de vaststelling van de schade aan de hand van een schatting van de goede en kwade kansen die de cliënt in het (hypothetische) geding zou hebben gehad.’
belastingadviseur-arrest [17] . Er zijn geen exacte regels voor het bepalen van deze ondergrens.
an sich.
belastingadviseur-arrest; althans is dat aan te merken als een variant hierop die zou kunnen worden gekarakteriseerd als een
acte clair. Daar stuiten de klachten van onderdeel I op af.
subonderdeel II.3(
subonderdelen II.1 en 2bevatten geen inhoudelijk uitgewerkte klachten) is hetgeen in rov. 2.14, 3e zin, rov. 2.15 en rov. 2.16(1) en (2) is overwogen over stelplicht en bewijslast van Lizondo over de (hoogte van de) lening – waarbij [eiser] mogelijk tot tegenbewijs zou zijn toegelaten, hetgeen van het hof geen succesprognose krijgt toebedeeld, omdat [eiser] niet had toegelicht hoe hij het bewijsvermoeden van (het beloop van) de lening zou hebben willen ontzenuwen middels tegenbewijs – een rechtens verboden prognose van de uitkomst van tegenbewijs, terwijl de wijze waarop men tegenbewijs wil gaan leveren niet behoeft te worden toegelicht. Het hof had zich volgens dit subonderdeel moeten beperken tot de vraag of [eisers] verweren reële kans van slagen gehad zouden hebben. Bovendien heeft het hof hiermee miskend dat toelating tot tegenbewijslevering al impliceert dat [eisers] verweren reële kans van slagen hadden, zo luidt de slotklacht.
,omdat het hier gaat om een prognose van de uitkomst in het kader van de toets of [eisers] verweer in de onderliggende zaak reële kans van slagen zou hebben gehad (zodat in deze ‘procedure in de procedure’ juist wel een inschatting van de kans van slagen van mogelijke bewijslevering moest worden verschaft). Die toets van een hypothetische situatie is in die zin inherent speculatief. De slotklacht (toelating tot tegenbewijs impliceert reële kans) miskent het hiervoor geschetste juiste rechtskader en stuit daar op af.
subonderdeel II.4is bovendien door het hof in rov. 2.9-2.16(2) geen acht geslagen op een aantal essentiële stellingen van [eiser] bij grieven onder IV.3 (met verwijzing naar Bijlage II onder 50-58 (prod. 4 eerste aanleg [eiser] ) en inl. dgvd. 10-12 en de schadeopstelling van Bijlage III bij die dagvaarding, overgelegd als prod. 6) over de kans van slagen van bewijsopdrachten over en weer, waartegen dit onderdeel een motiveringsklacht richt. Deze stellingen komen neer op in de onderliggende procedure te verwachten bewijsleveringsexercities en door [eiser] geprognotiseerde waarschijnlijke uitkomsten over de kernvraag of sprake was van een lening of verschaffing van risicodragend kapitaal door Lizondo, dan wel over de hoogte van een eventuele lening.