Conclusie
3.Het eerste middel
4.Het tweede middel
eerste deelklacht, over de ontoereikendheid van het bewijs dat de aanvraagformulieren ‘vals’ waren, gaat uit van een verkeerde lezing van de bewezenverklaring en faalt evident. De in de bewezenverklaring bedoelde aanvraagformulieren ten behoeve van het openen van de bankrekeningen en ten behoeve van het afsluiten van een energiecontract zijn ‘vals’ geworden na het invullen van valse persoonsgegevens door de verdachte. Met name uit de verklaring van de verdachte zelf (zie bewijsmiddel 2) kan genoegzaam zijn verwijtbare handelen worden afgeleid en daarmee (vanaf dat moment) de valsheid van de aanvraagformulieren. Dat - zoals wordt gesteld - uit de gebezigde bewijsmiddelen tevens zou moeten blijken dat de aanvraagformulieren, vóórdat de verdachte deze had bewerkt, vals waren, kan ik dan ook niet bepaald volgen.
tweede deelklachtwordt betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat op de aanvraagformulieren een sofinummer is vermeld en derhalve ook niet dat de verdachte dit valselijk heeft gedaan, zoals is bewezen verklaard. De verdachte heeft verklaard dat hij het vervalste paspoort op naam van [betrokkene 1] heeft gebruikt bij het aanvragen van twee bankrekeningen via internet (zie bewijsmiddel 2). Het paspoort is tevens als legitimatiebewijs aangeboden bij het aangaan van een energieleveringscontract bij Essent (zie bewijsmiddel 9). Dat sprake is van een vervalst paspoort ten name van [betrokkene 1] , met daarop onder meer diens burgerservicenummer, is door de politie na onderzoek bevestigd (zie bewijsmiddel 8). Een uitdraai van klantgegevens van de SNS bank met betrekking tot het bankrekeningnummer [0001] maakt melding van het burgerservicenummer van [betrokkene 1] (zie bewijsmiddel 13). Het hof heeft uit de voornoemde bewijsmiddelen kennelijk afgeleid, en ook kunnen afleiden, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op de (digitale) aanvraagformulieren van de bankrekeningen en het energiecontract valselijk het sofinummer van [betrokkene 1] heeft ingevuld. De klacht is tevergeefs voorgesteld.
derde deelklachtborduurt min of meer voort op de eerste deelklacht, stellende dat bewezen is verklaard het valselijk opmaken van reeds valse stukken, terwijl het bestanddeel ‘valselijk opmaken’ op de voet van art. 225 lid 1 Sr impliceert dat een nieuw, vals geschrift wordt opgesteld. Nu deze klacht, net als de eerste, uitgaat van een verkeerde lezing van de bewezenverklaring, is de klacht evident kansloos voorgesteld (zie hiervoor onder 4.2).