ECLI:NL:HR:2010:BK4421

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03835
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafmotivering en omstandigheden waaronder feiten zijn begaan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor poging tot afpersing en bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 27 april 2006 in Geleen, waar de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer onder bedreiging met een mes geld probeerde af te persen. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van de slachtoffers ongeloofwaardig zijn en dat hij niet heeft geprobeerd af te persen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar zijn en dat de verdachte door zijn handelen de slachtoffers in een benarde situatie heeft gebracht.

De Hoge Raad heeft de overwegingen van het Hof bevestigd, waarbij het heeft benadrukt dat de rechter bij de strafoplegging rekening kan houden met feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de ernst van het delict. De Hoge Raad heeft echter ook geconstateerd dat de opgelegde gevangenisstraf te lang was, gezien de overschrijding van de redelijke termijn van het proces. Daarom heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf verminderd van dertig naar achtentwintig maanden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de mogelijkheid voor rechters om bij de strafoplegging rekening te houden met omstandigheden die niet expliciet in de tenlastelegging zijn opgenomen, zolang deze relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.

Uitspraak

12 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/03835
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 september 2008, nummer 20/001849-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over denaturering door het Hof van de door [slachtoffer 1] tegenover de politie afgelegde verklaring, welke verklaring het Hof voor het bewijs van het tenlastegelegde heeft gebezigd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 27 april 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededader
- een mes heeft getoond en voorgehouden aan [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en
- aan [slachtoffer 1] dreigend heeft toegevoegd de woorden "nu geef je mij 50 euro" en "[slachtoffer 1], ik weet dat je veel geld verdient. Ik wil alle geld van je hebben" en
- met een mes een stekende beweging in de richting van de keel van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en
- een mes tegen een arm en de borst van [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of gedrukt en
- met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen de neus en het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 27 april 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, met een mes, stekende bewegingen naar en/of in de richting van [slachtoffer 2] gemaakt."
2.2.2. Met betrekking tot de bewijsvoering houdt 's Hofs arrest - met inbegrip van twaalf voetnoten - het volgende in:
"Vaststaande feiten
Het hof stelt het navolgende vast:
Op 27 april 2006 zijn [slachtoffers] naar de woning aan de [a-straat 1] te Geleen, gemeente Sittard-Geleen gegaan. Aldaar heeft tussen enerzijds [slachtoffers] en anderzijds verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een confrontatie plaatsgevonden. Verdachte heeft op luide toon tegen [slachtoffers] gezegd dat zij moesten opflikkeren. Tegen [slachtoffer 2] heeft hij dat op dreigende toon gezegd. [Slachtoffer 2] is daarop vertrokken. Daarna is in de woning tussen verdachte en [slachtoffer 1] een worsteling ontstaan.(1) Medeverdachte [medeverdachte] heeft [slachtoffer 1] meermalen met haar vuist geslagen.(2) Bij [slachtoffer 1] is letsel geconstateerd, bestaande uit een bloedend wondje aan zijn neus en een wondje aan zijn hand en een gezwollen rode plek aan de zijkant van de linkeroogkas.(3)
Bewijsoverweging
Door het openbaar ministerie is gesteld dat de aangiften van [slachtoffers] geloofwaardig zijn en mitsdien dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat verdachte [slachtoffer 1] niet heeft gepoogd af te persen en dat verdachte [slachtoffer 2] niet heeft bedreigd. Voorts is namens verdachte aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1], dat deze met [slachtoffer 2] - ondanks waarschuwingen door de politie - naar de woning van [medeverdachte] is gegaan met als enig doel een briefje met een telefoonnummer af te geven, ongeloofwaardig is. [Slachtoffers] kwamen bij hem verhaal halen en het was juist [slachtoffer 1] die een mes had meegenomen, aldus verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[Slachtoffers] hebben op 27 april 2006 vrijwel direct, althans zeer korte tijd na de confrontatie onafhankelijk van elkaar bij de politie aangifte gedaan.(4) Zij verklaren dat zij naar de woning van [verdachte] gingen om een telefoonnummer te brengen dat [verdachte] eerder die avond per sé van [slachtoffer 1] wilde hebben.(5) [Slachtoffer 1] verklaart voorts dat [verdachte] hem in zijn woning een mes heeft getoond en voorgehouden, hem heeft vastgepakt, en hem dreigend heeft toegevoegd de woorden "nu geef je mij 50 euro", en "[slachtoffer 1], ik weet dat je veel geld verdient. Ik wil alle geld van je hebben", en met een mes een stekende beweging in de richting van zijn keel heeft gemaakt, en een mes tegen zijn arm en borst heeft geduwd en/of gedrukt, en met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen zijn neus en hoofd heeft geslagen.(6)
[Slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem met het mes heeft bedreigd onder meer door met dat mes in zijn richting stekende bewegingen te maken.
Het dossier geeft steun aan het relaas van [slachtoffer 1] o.a. op het punt van het mes. Zo heeft de verbalisant die de aangifte van [slachtoffer 1] opnam letsel geconstateerd bij [slachtoffer 1] dat kan passen bij het steken met een mes.(7) Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte] op 4 mei 2006 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] een mes had gepakt en tegen [slachtoffer 1] had gezegd dat hij geld wilde hebben.(8) Weliswaar is namens verdachte door zijn raadsman in hoger beroep aangevoerd dat aan deze verklaring bij de rechter-commissaris geen geloof mag worden gehecht nu verdachte deze nadien niet heeft gehandhaafd, maar het hof volgt de raadsman van verdachte daarin niet. Getuige [getuige 1], de vriendin van [slachtoffer 1], ondersteunt het verhaal van aangevers, onder meer ten aanzien van het briefje met het telefoonnummer en hetgeen zij heeft geconstateerd toen eerst [slachtoffer 2] en vervolgens [slachtoffer 1] terugkeerden van de woning van verdachte.(9) Ook is het briefje met het telefoonnummer teruggevonden in de woning van verdachte.(10) Getuige [slachtoffer 1] heeft ter zitting een geloofwaardige verklaring gegeven voor het feit dat hij - ondanks een negatief advies van de politie - naar [verdachte] is toegegaan, namelijk dat hij [verdachte] uit eigen ervaring zo kende dat deze hem zou blijven lastigvallen zolang hij het gevraagde telefoonnummer niet zou afgeven.
Het hof overweegt daarbij dat het in dat licht onlogisch is dat [slachtoffer 1] - ondanks waarschuwingen door de politie - de confrontatie opzoekt door met een mes te gaan dreigen, zoals [verdachte] beweert.
Het hof constateert voorts dat beide aangevers hun lezing van de gebeurtenissen ook nadien niet op belangrijke punten hebben gewijzigd; ook ter terechtzitting in hoger beroep hebben beiden hun verklaring gehandhaafd.(11) (12)
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffers] betrouwbaar zijn. Het verweer van de raadsman van verdachte wordt mitsdien verworpen.
1 Processen-verbaal van verhoor van verdachte van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-11, d.d. 3 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina's 15-17, en PVB-nr. 2006057093-24, d.d. 5 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina's 19-26.
2 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte], van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-15, d.d. 3 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina 36.
3 Proces-verbaal van bevindingen politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, PVB-nr. 2006057093-16, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent van politie d.d. 3 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina 50.
4 Zie proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, PVB-nr. 2006057093-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 3], hoofdagent van politie d.d. 28 april 2006, doorgenummerde dossierpagina's 53-59. Zie proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, PVB-nr. 2006057093-2, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 4], hoofdagent van politie d.d. 28 april 2006, doorgenummerde dossierpagina's 60-64.
5 Zie noot 4.
6 Zie noot 4 aangifte van [slachtoffer 1].
7 Zie noot 3, meer in het bijzonder doorgenummerde dossierpagina 58.
8 Verklaring van verdachte tijdens het verhoor door de rechter-commissaris i.v.m. de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot inbewaringstelling, d.d. 4 mei 2006.
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-22, d.d. 4 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina's 65-67.
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-29, d.d. 28 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina 43.
11 Verklaring van getuige [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep op 23 april 2008.
12 Verklaring van getuige [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 20 augustus 2008."
2.2.3. Het proces-verbaal dat in voetnoot 6 van de hiervoor weergegeven overwegingen van het Hof is bedoeld, bevindt zich bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken. Het houdt als verklaring van [slachtoffer 1], voor zover hier van belang, het volgende in:
"Ik zag dat de vriendin van [verdachte] op mij afliep en beide handen tot vuist balde en mij om beurten met de linker en rechtervuist sloeg. Ik voelde dat zij mij ongeveer 10 tot 20 keer tegen mijn hoofd en neus sloeg.
(...)
Ik heb hoofdpijn ten gevolge van de mishandeling en pijn aan mijn neus zijkant van mijn linkeroogkast ten gevolge van de slagen van de vriendin van [verdachte]. Ik kan verklaren dat [verdachte] mij niet heeft geslagen. [Verdachte] heeft geprobeerd mij neer te steken."
2.3. Het hiervoor onder 2.2.3 weergegeven proces-verbaal houdt niet in dat [slachtoffer 1] heeft verklaard "dat [verdachte] (...) met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen zijn neus en hoofd heeft geslagen". De klacht is derhalve gegrond.
De Hoge Raad neemt echter, mede in het licht van de onder 2.2.2 weergegeven "vaststaande feiten" inhoudende, voor zover hier van belang, dat het de medeverdachte [medeverdachte] is geweest [slachtoffer 1] meermalen met haar vuist heeft geslagen, aan dat als gevolg van een kennelijke misslag in de bewijsoverweging is opgenomen dat "[verdachte]" in plaats van "medeverdachte [medeverdachte]" de aangever meermalen met de vuist heeft geslagen. De Hoge Raad leest de bewijsoverweging met herstel van deze misslag. 's Hofs kennelijke vergissing behoeft daarom niet tot cassatie te leiden.
2.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte acht heeft geslagen op een strafbaar feit dat niet is tenlastegelegd en bewezenverklaard.
3.2. Het Hof heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
(...)
Gelet op de omstandigheid dat verdachte niet slechts heeft gedreigd met het mes, maar het daadwerkelijk heeft gehanteerd en [slachtoffer 1] als gevolg daarvan letsel heeft bekomen, alsmede gelet op de omstandigheden dat verdachte samen met zijn mededader is opgetreden en dat verdachte, door de voordeur op slot te doen, [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd, zal het hof ten aanzien van de bewezen verklaarde poging tot afpersing een hogere straf opleggen dan de gebruikelijke straf.
(...)"
3.3. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat de rechter naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting bij de strafoplegging rekening houdt met feiten en omstandigheden die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het feit is begaan (vgl. HR 27 november 2001, LJN AD4286).
3.4. De in het middel aangevallen overweging van het Hof dat de verdachte door de voordeur op slot te doen [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd, vormt kennelijk een dergelijke nadere uitwerking van de door het Hof in aanmerking genomen en uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gebleken omstandigheid waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Daarom geven 's Hofs onder 3.2 weergegeven overwegingen geen blijk van miskenning van hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen. Daaraan kan niet afdoen dat die omstandigheid mogelijk een zelfstandig strafbaar feit zou kunnen opleveren.
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 28 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 januari 2010.