ECLI:NL:HR:2012:BV2855

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04953
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering benadeelde partij en alternatieve vergoedingsplicht in strafrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering van een benadeelde partij in een strafzaak, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 9.434,43. Het Hof had verzuimd om in zijn arrest op te nemen dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel een alternatieve vergoedingsplicht met zich meebrengt. Dit betekent dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling van het slachtoffer indien hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van de door het slachtoffer geleden schade. De Hoge Raad heeft het middel dat hiertegen was ingediend gegrond verklaard.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf van 260 dagen, waarvan 155 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, verminderd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft verder beslist dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat doet vervallen en vice versa.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de alternatieve vergoedingsplicht in het strafrecht en de waarborgen van de redelijke termijn in cassatieprocedures.

Uitspraak

20 maart 2012
Strafkamer
nr. S 09/04953
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 november 2009, nummer 20/001240-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor zover daarin niet de alternatieve vergoedingsplicht ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel is opgenomen alsmede wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het beroep voor het overige zal verwerpen.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het vijfde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in zijn arrest verzuimd heeft op te nemen dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel een alternatieve vergoedingsplicht meebrengt.
2.2. Het Hof heeft de verdachte - voor zover hier van belang - veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.434,43 aan de benadeelde partij. Voorts heeft het Hof onder aanhaling van art. 36f Sr aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.434,43 ten behoeve van de benadeelde partij met de bepaling dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 82 dagen.
2.3. Het Hof heeft verzuimd in zijn arrest op te nemen dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel een alternatieve vergoedingsplicht meebrengt, in die zin dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling van het slachtoffer indien en voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van de door het slachtoffer geleden schade. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal beslissen zoals hieronder is vermeld.
3. Beoordeling van het zevende middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 260 dagen, waarvan 155 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 253 dagen, waarvan 155 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij van voormeld bedrag van € 9.434,43 de verplichting tot betaling aan de Staat doet vervallen en dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 maart 2012.