ECLI:NL:HR:2011:BP9344
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over strafmotivering en overschrijding redelijke termijn in zedendelicten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1967 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Limburg Zuid', was veroordeeld voor ernstige zedendelicten. Het Hof had bij de oplegging van de straf en maatregel rekening gehouden met strafbare feiten waarvoor de verdachte nog niet onherroepelijk was veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat klaagde over deze strafmotivering, terecht was voorgesteld. De verdachte had echter geen belang bij vernietiging van de uitspraak, omdat in een gelijktijdig behandelde strafzaak het cassatieberoep werd verworpen, waardoor de veroordeling onherroepelijk werd.
Daarnaast werd in de zaak ook de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM besproken. De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van drie jaren moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verlaagde deze naar twee jaren en tien maanden. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering en de naleving van de redelijke termijn in strafzaken, vooral in het licht van de rechten van de verdachte onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.