ECLI:NL:PHR:2015:816
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in een executiegeschil met betrekking tot belastingaanslagen
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door een vennootschap tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De vennootschap had eerder aanslagen opgelegd gekregen voor sociale verzekeringen en omzetbelasting, welke aanslagen onherroepelijk waren geworden. De Landsontvanger had overgegaan tot invordering en de vennootschap had verzocht om een verklaring dat de bevoegdheid tot invordering door verjaring was komen te vervallen. Het Gerecht van Eerste Aanleg te Curaçao had de vordering van de vennootschap afgewezen, waarna de vennootschap in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat het invorderingsrecht niet was verjaard voor de aanslagen die onder de betalingsregeling vielen, maar wel voor andere aanslagen.
De vennootschap heeft vervolgens cassatie ingesteld, maar het cassatieverzoekschrift was niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, wat in strijd is met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig was ingediend, maar niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De vennootschap had de mogelijkheid om het verzuim binnen veertien dagen te herstellen, maar dit was niet gebeurd. De brief van de advocaat die het verzoekschrift 'contrasigneerde' werd niet als een geldig herstel beschouwd, omdat deze buiten de termijn viel.
Daarnaast voldeed het cassatieverzoekschrift inhoudelijk niet aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld. De Hoge Raad concludeert dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, zowel vanwege het ontbreken van de vereiste handtekening als vanwege de inhoudelijke tekortkomingen in het verzoekschrift. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.