ECLI:NL:HR:2001:AB2565
Hoge Raad
- Cassatie
- C.H.M. Jansen
- J.B. Fleers
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieverzoeken ingediend door verzoekster zonder advocaat
In deze zaak heeft verzoekster op 20 april 2000 klachten ingediend tegen verweerster bij de Raad van Toezicht op de Advocatuur in de Nederlandse Antillen. De Raad van Toezicht heeft op 21 juni 2000 de klachten van verzoekster ongegrond verklaard en de rekening van verweerster goedgekeurd tot een bedrag van NAƒ 6.109,50. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van Appel, die op 28 november 2000 de beschikking van de Raad van Toezicht heeft bevestigd. Verzoekster heeft vervolgens twee cassatierekesten ingediend, die zijn ingediend door verzoekster zelf en niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in deze zaak beoordeeld of verzoekster ontvankelijk is in haar cassatieberoepen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat op grond van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen, in samenhang met de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, moet worden aangenomen dat cassatieverzoeken in Antilliaanse burgerlijke zaken door een advocaat bij de Hoge Raad moeten worden getekend. Aangezien verzoekster dit niet heeft gedaan, heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar beroepen.
De beslissing is op 13 juli 2001 openbaar uitgesproken door de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers en A. Hammerstein. De uitspraak benadrukt het belang van juridische vertegenwoordiging in cassatieprocedures en bevestigt de noodzaak voor verzoekers om zich te laten bijstaan door een advocaat bij de Hoge Raad.