Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
4.Beslissing
12 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had op 18 april 2013 een verzoekschrift tot cassatie ingediend. Dit verzoekschrift voldeed echter niet aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat een dergelijk gebrek kan worden hersteld door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, mits dit binnen twee weken na de indiening van het oorspronkelijke verzoekschrift gebeurt en ondertekend is door een advocaat bij de Hoge Raad.
De verzoeker heeft op 1 mei 2013 een nieuw verzoekschrift ingediend, maar dit verzoekschrift bevatte andere klachten dan het oorspronkelijke verzoekschrift. Hierdoor was het gebrek in het oorspronkelijke verzoekschrift niet hersteld. De Hoge Raad oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat het nieuwe verzoekschrift niet voldeed aan de vereisten en niet binnen de gestelde termijn was ingediend.
De Hoge Raad heeft de verzoeker op basis van deze overwegingen niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Dit arrest is gewezen door vice-president F.B. Bakels als voorzitter, samen met de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.