ECLI:NL:HR:2014:833

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
14/00641
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep zonder ondertekening door advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoeker tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Verzoeker, die niet werd vertegenwoordigd door een advocaat, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, maar zijn cassatierekest voldeed niet aan de vereisten van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel vereist dat een cassatieverzoekschrift ondertekend is door een advocaat. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat verzoeker niet in staat was om dit gebrek te herstellen, ondanks dat hij de gelegenheid had gekregen om dit te doen. De conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, was dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Het arrest van het hof, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, was eerder gewezen op 24 september 2013. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de formele vereisten voor het indienen van een cassatieberoep strikt moeten worden nageleefd, en dat het ontbreken van een handtekening van een advocaat leidt tot niet-ontvankelijkheid. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

4 april 2014
Eerste Kamer
nr. 14/00641
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
tegen
DE
Ontvanger van de Belastingdienst/Rivierenland, voorheen de Ontvanger van de Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem,
kantoorhoudende te Gorinchem,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het arrest in de zaak HD 200.086.699/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 september 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
[verzoeker] heeft bij brief van 25 februari 2014 op die conclusie gereageerd. Nu deze brief niet door tussenkomst van een advocaat aan de Hoge Raad is toegestuurd, zal de Hoge Raad daarop geen acht slaan.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

[verzoeker] heeft bij brief van 30 november 2013 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. Voornoemde brief voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv omdat deze niet is getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Ook na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [verzoeker] dit gebrek niet hersteld.
Dit brengt mee dat [verzoeker] in zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
4 april 2014.