Voetnoten
1.Zie p. 1 en 2 van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 6 augustus 2014.
2.Zie productie 6D onder tab 2 van het door [verzoeker] in cassatie overgelegde dossier.
3.In de bij het verzoek behorende bijlage 1.
4.De kantonrechter Den Haag heeft [verweerder 1] bij beschikking van 24 juni 2013 gemachtigd om deze onroerende zaak te verkopen en te leveren voor een bedrag van € 136.000,- k.k. (zie prod. 6C onder tab. 2).
5.Medecurator [verweerster 2] is door het hof aangemerkt als belanghebbende (zie ook de aanhef van de bestreden beschikking van 6 augustus 2014).
6.Het cassatieverzoekschrift is op 4 november 2014 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
7.Zie het cassatieverzoekschrift onder 1.12.
8.Kamerstukken II 1991/92, 22487, nr. 3, p. 6 en 7.
9.Zie de noot van S.F.M. Wortmann bij HR 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3641, NJ 2013, 382 met verwijzing naar Kamerstukken II 1991/92, 22 487, nr. 3, p. 6. 10.ECLI:NL:HR:2014:160, NJ 2014/168 m.nt. S.F.M. Wortmann. Zie voorts HR 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2665, NJ 2014/482 m.nt. S.F.M. Wortmann, rov. 3.3.6 en HR 5 december 2014, ECLI: NL:HR:2014:3535, RvdW 2015/32, rov. 3.5.2. 11.Zij verwijst daarbij naar haar eerdere noot bij HR 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3641, NJ 2013/382 en vermeld dat dit criterium is ontleend aan de jurisprudentie op art. 1:2 eerste lid Awb, waarnaar de toelichting bij art. 798 Rv verwijst. 12.Zie bijv. E.A. Mink, Sdu Commentaar Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 798, aant. C.1.1 (2013).
13.Het cassatiemiddel is niet verdeeld in onderdelen waarin de klachten per onderwerp of bestreden rechtsoverweging worden besproken. De formulering en uitwerking van de klachten is opgenomen onder 3.1-3.19.
14.Zie het cassatieverzoekschrift onder 3.3-3.10.
15.Zie het cassatieverzoekschrift onder 3.11-3.14.
16.Het complete citaat luidt als volgt: “Het voorgaande betrof de beperkende uitleg van het tweede lid van art. 798 Rv en laat m.i. in beginsel onverlet het eerste lid (hierboven onder 2 geciteerd). In het onderhavige geval moest ervan worden uitgegaan dat een zoon geld had uitgegeven aan een advocaat ter veiligstelling van het vermogen van zijn bejaarde moeder, wier vermogen onder bewind was gesteld. De bewindvoerder vroeg machtiging aan de rechter om de zoon diens kosten (gedeeltelijk) te vergoeden. Voor de hand ligt te redeneren dat die procedure niet rechtstreeks mede op de rechten (als crediteur uit zaakwaarneming) van de zoon betrekking heeft, omdat zijn vordering als zodanig daardoor niet wordt beïnvloed. Maar wordt daarmee niet teveel afbreuk gedaan aan zijn belang om niet opnieuw een advocaat te moeten inschakelen, nu om zijn bejaarde moeder aan te spreken? En, om een ander voorbeeld te geven: indien de bewindvoerder weet dat een goed door de rechthebbende gelegateerd is en machtiging aan de rechter vraagt om dat goed te vervreemden, waardoor het legaat zal vervallen (zie HR 10 november 2000, NJ 2002, 363, m.nt. WMK), geldt dan die legataris niet mede als belanghebbende? Wat hiervan zij, het was fraaier geweest als de Hoge Raad in casu, toen hij de zaak zelf afdeed, ook had gemotiveerd waarom de zoon evenmin op grond van het eerste lid van art. 798 Rv niet-ontvankelijk was.”
17.In nr. 35 van het verweerschrift in appel.
18.In nr. 36 van het verweerschrift in appel.
19.In de nrs. 38 en 39 van het verweerschrift in appel.
20.Uit het bij het inleidend verzoek aan de kantonrechter overgelegde taxatierapport blijkt dat het pand vrij van huur en gebruik is getaxeerd op € 450.000,- en in bewoonde staat op € 150.000,-. Tevens is daarin opgenomen dat [verzoeker] een bedrag van € 800,- per maand als huur betaalt. [verweerder 1] noemt deze bedragen ook in zijn verweerschrift in appel onder 20, 23 en 26 en stelt tevens dat de markthuurprijs van het pand € 5.250,- bedraagt (zie onder 49).
21.Zie nr. 40 en 44 van het verweerschrift in appel.
22.Zie prod. 2 bij het beroepschrift onder F.
23.Zie prod. 3 bij het beroepschrift onder B.
24.Zie p. 3 van het proces-verbaal van de zitting van 14 mei 2014.
25.Zie o.a. Asser/Perrick 4 2013/554-562, Klaassen/Luijten&Meijer II, Erfrecht, Deventer: Kluwer, 2008, nrs. 205-214 en J.B. Vegter, ‘Opmerkingen over het legaat aan een erfgenaam mede in het kader van de verdeling van de nalatenschap’, WPNR 2015/7047.
26.In het cassatieverzoekschrift worden onder 3.12 de relevante stellingen van partijen opgesomd.
27.Zie prod. 6 bij het verweerschrift.
28.Zie prod. 6 bij het verweerschrift.
29.Zie het verweerschrift in appel onder 28.
30.Verweerschrift in appel onder 22-23.
31.Zie het verweerschrift in appel onder 24 en prod. 6, p. 4 bij dit verweerschrift.
32.Prod. 7 bij het verweerschrift.
33.Deze personen worden in die brief niet bij naam genoemd. [verzoeker] heeft wel verklaringen van hen in het geding gebracht, zie prod. 18 en 19 bij de akte houdende uitlating producties.
34.Prod. 13 onder tab 7 van de Akte houdende uitlating producties.
35.Dienaangaande heeft [verweerder 1] in het verweerschrift in appel onder 19-20 gesteld dat hij samen met [verzoeker] financieel advies heeft ingewonnen, dat [verzoeker] zijn financiële gegevens heeft aangeleverd en dat op basis daarvan door een gecertificeerd financieel planner is vastgesteld dat [verzoeker] een maximale hypothecaire geldlening zou kunnen verkrijgen van € 56.000,-.