Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
Het is niet ter zitting behandeld. De zoons zijn niet als belanghebbenden aangemerkt. Zij hebben tegen de toewijzende beschikking hoger beroep ingesteld en hebben het hof verzocht die beschikking te vernietigen. Het hof heeft de zoons in hun hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het heeft daartoe overwogen – kennelijk van oordeel zijnde dat de zoons in elk geval geen belanghebbenden zijn als bedoeld in art. 798 lid 1 Rv – dat zij ook niet op de voet van art. 798 lid 2 Rv als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, nu, gelet op hetgeen is beslist in HR 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD4932, NJ 2002/463, met een zaak van curatele, beschermingsbewind of mentorschap als bedoeld in art. 798 lid 2 Rv niet wordt bedoeld een machtigingsprocedure als hier aan de orde (rov. 3.6.2). Dat het hier, naar de zoons hebben aangevoerd, anders dan in de in evenbedoelde beschikking van 2002 aan de orde zijnde zaak, niet om een relatief simpele en weinig ingrijpende vermogensrechtelijke beschikking gaat, maar om een wijziging van het huwelijksvermogensregime met als gevolg een ‘splitsing’ bij helfte van het vermogen van de rechthebbende, doet daaraan niet af (rov. 3.6.3).
De door de zoons aangevoerde feiten en omstandigheden, vermeld in het middel, behelzen niets anders dan argumenten voor het door hen ingenomen standpunt dat de door de bewindvoerder verzochte machtiging niet verleend had behoren te worden. Argumenten van die aard leveren geen grond op voor doorbreking van de door de wetgever gewenste beperking van de kring van personen aan wie het recht op hoger beroep in een zaak als de onderhavige toekomt.
4.Beslissing
24 januari 2014.