De Rechtbank heeft daarover geoordeeld als volgt:
“Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Ingevolge artikel 22 van de Wet op het Notarisambt is een notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht.
Op grond van artikel 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen op de voet van het tweede lid van artikel 98 Sv, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend (de zogenaamde corpora et instrumenta delicti), nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de verschoningsgerechtigde toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl HR 22 november 1991, NJ 1992/315).
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming blijkt dat een aantal daarin genoemde verdachte natuurlijke en rechtspersonen verdacht worden van het middels een bedrijvenconstructie (ofwel een loanback constructie) witwassen van crimineel, illegaal vermogen. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachten (wijlen) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] beschikken over zeer grote geldbedragen. Hun zichtbare, legale inkomsten staan in het geheel niet in verhouding tot hun uitgaven. Verder vermeldt het proces-verbaal dat uit onderzoek is gebleken dat op de bankrekeningen van de verdachten en de aan hen gelieerde rechtspersonen veelvuldig grote contante stortingen zijn gedaan en dat dit geld is overgemaakt naar andere rekeningen van deze rechtspersonen. Van deze rechtspersonen zijn slechts marginale bedrijfsactiviteiten bekend. Gebleken is dat via deze rechtspersonen grote bedragen zijn geïnvesteerd in onroerend goed en andere ondernemingen die te relateren zijn aan de verdachten.
Het onderzoek vermeldt voorts dat de maatschap [A] (wijlen) [betrokkene 1] lijkt te hebben gefaciliteerd bij het verhullen van de herkomst van leningen. Dit blijkt onder andere uit de aankoop van park [D] te [plaats] en park [E] te [plaats]. [B] B.V. heeft beide parken met het geld van [C] Ltd. gekocht. (Wijlen) [betrokkene 1] was de
ultimate beneficial ownervan zowel [C] Ltd. als [B] B.V. De maatschap [A] lijkt te hebben meegewerkt aan het verhullen van de herkomst van het geld bestemd voor de aanschaf van de parken door het middels de derdengeldrekening wijzigen van de herkomst van het geld van [C] Ltd. naar [B] B.V. zonder dat deze partij is geweest bij de aanschaf. Daarnaast lijkt de maatschap [A] de loanback constructie te legitimeren door hypothecaire akten voor leningen tussen [B] B.V. en [C] Ltd. te verlijden.
Op 23 januari 2015 en 3 februari 2015 heeft de rechter-commissaris tezamen met een opsporingsambtenaar de in beslag genomen stukken onderzocht en ten aanzien van het merendeel van de stukken geoordeeld dat dit geen of niet langer geheimhouderstukken betreffen aangezien de stukken direct (voor wat betreft de akten en overeenkomsten) dan wel indirect (voor wat betreft de correspondentie met betrekking tot de transacties) voorwerp uitmaken van of hebben gediend tot het begaan van de strafbare feiten waarvan verdenking bestaat en/of het daaruit verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank - gelet op de inhoud van de thans aan haar ter beschikking gestelde stukken, in onderlinge samenhang bezien - van oordeel dat de in beslag genomen stukken geen geheimhouderstukken betreffen en kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding ter zake van de strafbare feiten ten aanzien waarvan op de verdachten een verdenking rust. Dat de klagers zelf mogelijk geen verdachten zijn is voor de onderhavige afweging niet ter zake doende.
Namens de klagers is tevens aangevoerd dat de rechter-commissaris de verzegelde enveloppen met de in beslag genomen stukken niet had mogen bekijken totdat de rechter op de onderhavige klaagschriften heeft beslist, gelet op de eerdere toezegging terzake door de rechter-commissaris die bij de inbeslagneming aanwezig was. De rechtbank stelt vast dat het de voorkeur zou hebben verdiend als de rechter-commissaris in elk geval de ringvoorzitter en de verschoningsgerechtigden voorafgaand in kennis zou hebben gesteld van zijn onderzoek. De ongelukkige gang van zaken rechtvaardigt echter niet de conclusie van de klagers dat om die reden het beslag niet langer zou kunnen worden gehandhaafd.
Gelet op het voorgaande zullen de beklagen ongegrond worden verklaard.”