Conclusie
1.Feiten en procesverloop
a)voor recht te verklaren dat de overeenkomst tussen partijen op grond van de buitengerechtelijke verklaring van 19 september 2005 als ontbonden moet worden gezien,
b)[verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag groot € 516.500,- in hoofdsom, alsmede
c)[verweerster] te veroordelen tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat.
subsidiairwordt gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 516.500,- uit hoofde van vervangende schadevergoeding.
grief 1is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat voorshands als vaststaand moet worden aangenomen dat partijen de mogelijkheid van ontbinding van de overeenkomst hebben uitgesloten. Met
grief 4wordt de vraag aan de orde gesteld of [verweerster], toen bleek dat de machine de overeengekomen productiesnelheid niet kon halen, schadeplichtig is geworden of – zoals de rechtbank oordeelde – kon verlangen dat Pack-O-Phane meebetaalde aan een aanpassing van het ontwerp en de machine.
2.Beoordeling van het cassatieberoep
overbodige herhalingvan het wettelijk recht op ontbinding (art. 6:265 BW) niet zonder meer als tegenovergesteld rechtsgevolg kan worden afgeleid dat partijen dat wettelijk recht op ontbinding hebben willen
uitsluiten. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat tussen commerciële partijen als de onderhavige uitsluiting van ontbinding gebruikelijk wordt vastgelegd in een uitdrukkelijke contractsbepaling. Ten aanzien van omstandigheid (ii) wordt aangevoerd dat het juist voor de hand ligt dat partijen na uitgebreide onderhandelingen de bereikte overeenstemming in een expliciete contractsbepaling neerleggen en dat niet valt in te zien waarom partijen in het onderhavige geval – anders dan met betrekking tot andere aanpassingen in de conceptovereenkomst het geval is – hun overeenstemming betreffende het uitsluiten van ontbinding (in afwijking van de wet) niet in een contractsbepaling hebben neergelegd. Evenmin valt zonder nadere uitleg in te zien waarom omstandigheid (iii) betreffende de onervarenheid van [verweerster] met de nieuwe, nog niet eerder gebouwde machine zou bijdragen aan het bewijsvermoeden. Als het voor [verweerster] wegens haar onervarenheid zo belangrijk was dat de mogelijkheid van ontbinding zou zijn uitgesloten, zou het voorts juist voor de hand hebben gelegen om uit het ontbreken van een uitsluitingsclausule af te leiden dat partijen een dergelijke uitsluiting
nietzijn overeengekomen.
in de plaats vande mogelijkheid tot ontbinding dienden te komen, is wel duidelijk dat deze nadrukkelijk uitonderhandelde boeteclausules door partijen in het definitieve contract centraal zijn gesteld boven de (geschrapte) ontbindingsmogelijkheid. Niet onbegrijpelijk is het om op grond hiervan voorshands aannemelijk te achten dat in geval van de bewuste tekortkomingen ontbinding niet door partijen als sanctie was beoogd en derhalve was uitgesloten. Dit geldt temeer in het licht van de door het hof vermelde onervarenheid van [verweerster] met het bouwen van deze nieuwe, nog niet eerder gebouwde machine op basis van een niet door haarzelf op haalbaarheid onderzocht ontwerp. Het hof heeft daarmee kennelijk tot uitdrukking gebracht dat laatstgenoemde omstandigheden het risico voor [verweerster] om zonder enige vergoeding met een voor haar totaal onbruikbare machine te blijven zitten in aanzienlijke mate verhoogden, hetgeen bovendien nog altijd een (veel) groter nadeel zou vormen dan het risico dat Pack-O-Phane liep om te blijven zitten met dezelfde, voor haar (slechts) in de huidige staat onbruikbare machine tegen betaling van 77% van de overeengekomen vergoeding. [10] Daarbij moet worden bedacht – het hof noemt deze omstandigheid – dat het schrappen van de (expliciete vermelding van de) ontbindingsmogelijkheid plaatshad op aandringen van [verweerster], en dat Pack-O-Phane hiermee, naar aanleiding van dit aandringen, had ingestemd. Dit getuigt eerder van een verschuiving van het in eerste instantie geheel bij [verweerster] liggende risico in de richting van Pack-O-Phane dan dat het erop wijst dat [verweerster] een dergelijk risico desondanks geheel op zich heeft willen nemen. Zou het doel van het schrappen van de vermelding van de ontbindingsmogelijkheid (en van de mogelijkheid tot het vorderen van aanvullende schadevergoeding) slechts zijn om deze, zoals Pack-O-Phane stelt, [11] niet langer te benadrukken, dan zou aan de inwilliging van het uitdrukkelijke verzoek van [verweerster] tot schrapping van deze tekst geen enkel rechtsgevolg toekomen. Het lijkt – zeker in het kader van het verloop van de onderhandelingen zoals dat uit de gedingstukken blijkt – niet erg waarschijnlijk dat dit laatste de bedoeling van partijen is geweest. In deze omstandigheden heeft Pack-O-Phane er dan ook niet (zonder meer) vanuit kunnen gaan dat ondanks de schrapping van bedoelde passages een beroep op ontbinding van de overeenkomst wegens de aan de orde zijnde tekortkomingen tot de mogelijkheden zou blijven behoren.
tegenbewijsheeft
beperkttot de stelling van Pack-O-Phane dat de expliciete mogelijkheid van ontbinding uit de definitieve overeenkomst is gehaald omdat deze niet meer nodig was gezien de door [verweerster] gegeven garanties. Geklaagd wordt dat het hof met deze beperking heeft miskend dat tegenbewijs dat ziet op een overeenkomst zoals de onderhavige op
alleomstandigheden van het geval betrekking kan hebben. [20]
drietalbewijsopdrachten, te weten (i) tegenbewijs tegen het voorshands geleverde bewijs dat partijen ontbinding hebben uitgesloten, (ii) bewijs van de stelling dat de ontbindingsmogelijkheid alleen niet is opgenomen omdat dit vanwege de garanties niet nodig was, en (iii) bewijs van de stelling dat de uitsluiting slechts betrekking heeft op de overeengekomen productiesnelheid en niet tevens op de leveringstermijn. Deze lezing vindt steun in rov. 8.5 van het eindarrest, waar het hof concludeert dat Pack-O-Phane niet is geslaagd in het leveren van (i) het opgedragen tegenbewijs,
noch(iii) het bewijs van haar stelling dat de uitsluiting slechts betrekking heeft op de productiesnelheid, terwijl Pack-O-Phane (ii) geen bewijs heeft aangebracht van de stelling dat de ontbindingsmogelijkheid alleen niet meer is opgenomen vanwege de garanties. Het hof heeft dus, anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, niet de reikwijdte van het te leveren tegenbewijs (i) verengd tot het bewijs van stelling (ii).
“onverkort ons recht om hetzij aanvullende schadevergoeding te vorderen voor zover die schade de hiervoor genoemde boete te boven gaat hetzij de overeenkomst te ontbinden onder ons recht tot terugbetaling van de aanneemsom en onverkort ons recht op vergoeding van de door ons alsdan geleden schade”op basis van de onderhandelingen tussen partijen is geschrapt.
eersteklacht komt op tegen het oordeel van het hof dat
de in art. V van de overeenkomst gegeven garantie betreffende de productiesnelheid niet afdoet aan het oordeel dat de gevolgen van –kort gezegd
– het ongeschikte ontwerp voor rekening van Pack-O-Phane dienen te komen(rov. 8.9, 1e t/m 3e volzin). De klacht berust op de lezing dat het hof heeft bedoeld dat bij partijafspraak niet van de in art. 7:760 leden 2 en 3 BW neergelegde risicoverdeling kan worden afgeweken en klaagt dat het hof aldus heeft miskend dat die bepalingen van regelend recht zijn.
kanworden afgeweken van de risicoverdeling die in artikel 7:760 lid 2 en 3 BW is neergelegd. [24] Het heeft immers onderzocht of de onderhavige ‘garantie’ een andersluidende risicoverdeling inhoudt (in die zin dat Pack-O-Phane aanspraak kan maken op volledige schadevergoeding, zie rov. 8.7 van het eindarrest) en is aan de hand van uitleg van het beding tot het oordeel gekomen dat dit niet het geval is.
tweedebehelst het onderdeel een motiveringsklacht tegen het oordeel dat
niet is gesteld of gebleken dat [verweerster] met betrekking tot de gebreken in het ontwerp in deskundigheid of zorgvuldigheid is tekortgeschoten(rov. 8.8, voorlaatste alinea) en dat de gevolgen van die gebreken mitsdien voor rekening van Pack-O-Phane komen (rov. 8.9). Geklaagd wordt dat dit oordeel onbegrijpelijk is wanneer er, zoals het hof heeft overwogen, vanuit moet worden gegaan dat Pack-O-Phane de
rechtens gerechtvaardigdeverwachting heeft gehad dat (a) [verweerster] deskundig is op het gebied van machinebouwen, (b) [verweerster] er zeker van was dat de overeengekomen productiesnelheid met het desbetreffende ontwerp mogelijk was, en (c) [verweerster] die (minimum) productiesnelheid daarom heeft gegarandeerd.
rechtens gerechtvaardigdeverwachting had omtrent de deskundigheid van [verweerster] en, daarmee verband houdend, omtrent de afgegeven garantie. Het hof heeft slechts overwogen dat het zou kunnen zijn dat Pack-O-Phane een dergelijke verwachting had, maar dat die verwachting in de gegeven omstandigheden niet aan de door het hof aan art. V gegeven uitleg afdoet. Die overweging is niet onverenigbaar met het oordeel dat het in art. 7:760 lid 2 BW bedoelde uitzonderingsgeval zich in casu niet voordoet. Dat oordeel is in rov. 8.8, voorlaatste alinea, aldus gemotiveerd dat, samengevat, [verweerster] van het door Pack-O-Phane aangedragen ontwerp mocht uitgaan. Deze – in cassatie niet bestreden – motivering is niet ontoereikend.
derdeklacht luidt dat het hof niet (kenbaar) is ingegaan op een drietal als essentieel aan te merken en deels te bewijzen aangeboden stellingen van Pack-O-Phane, die hierna door mij gecursiveerd en genummerd als a-c worden weergegeven en deel uitmaken van het volgende betoog (memorie van grieven, p. 11-12):
(a) die verantwoordelijkheid door Pack-O-Phane uitdrukkelijk is verschoven naar [verweerster] zelf. Pack-O-Phane bedong immers garanties met betrekking tot de overeengekomen productiesnelheid. Indien de Rechtbank die garanties verengt tot de stelling dat het daarbij uitsluitend zou gaan om het gebruikte materiaal en dergelijke [25] , dan miskent de Rechtbank dat – en Pack-O-Phane herhaalt haar bewijsaanbod ter zake – Pack-O-Phane in eerste aanleg reeds uitvoerig heeft betoogd
(b) dat het haar erom ging dat zij de zekerheid had dat zij een machine zou krijgen met een gegarandeerde productiecapaciteit(gelet op de kostprijs, welke voor haar essentieel was). In dit verband is ook van belang – ook ter zake daarvan biedt Pack-O-Phane bewijs aan – dat uitgerekend de functionaris binnen Pack-O-Phane die verstand had van de bouw van machines waarschuwde voor het carrouselprincipe en die waarschuwing ook uitdrukkelijk jegens Overeld zelf heeft geuit.
(c) [verweerster] heeft willens en weten door het afgeven van garanties de verantwoordelijkheid voor de eventueel onjuiste keuze met betrekking tot het carrouselprincipe aanvaard.Zelfs als [verweerster] dat zo niet bedoeld zou hebben, dan nog moet gelden dat op grond van het Haviltex-criterium Pack-O-Phane ervan mocht uitgaan dat de door [verweerster] verstrekte garanties tot consequentie hadden dat [verweerster] het risico van fouten in het ontwerp voor eigen rekening nam.”
de in art. V gegeven snelheidsgarantie niet op zichzelf staat, nu in hetzelfde artikel op het niet halen van de gegarandeerde snelheid (slechts) de sanctie van een opeisbare boete is gestelden dat
daarbij vaststaat dat het eerder voorgestelde beding tot volledige schadevergoeding op basis van de onderhandelingen tussen partijen is geschrapt(rov. 8.9, tweede alinea).
niet(meer) in de tekst staat, en uit de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen. Daarmee is evenmin sprake van een onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd oordeel.