ECLI:NL:HR:2004:AO5122
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Arrest inzake bewijslevering en verjaring in een geldleningsovereenkomst
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eiser] en IDM Financieringen B.V. De zaak betreft een geschil over de betaling van een geldlening en de vraag of de verjaring van de vordering door IDM tijdig is gestuit. IDM had [Eiser] gedagvaard voor de kantonrechter te Delft, waarbij zij een bedrag van ƒ 8.523,94 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft IDM in een eindvonnis van 19 april 2001 veroordeeld tot betaling door [Eiser]. Hierop heeft [Eiser] hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank te 's-Gravenhage heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een tussenvonnis van de kantonrechter en het eindvonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd, maar de oorspronkelijke vordering van IDM alsnog toegewezen.
In cassatie heeft de Hoge Raad zich gericht op de vraag of de rechtbank terecht heeft aangenomen dat een brief van IDM aan [Eiser] hem heeft bereikt, waarmee IDM de verjaring van haar vordering zou hebben gestuit. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank mogelijk een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door te stellen dat de juiste adressering en het niet retour komen van de brief voldoende zijn om te concluderen dat de brief [Eiser] heeft bereikt. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft IDM in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 407,34 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor de afzender van een aangetekende brief om niet alleen de verzending naar het juiste adres te bewijzen, maar ook aan te tonen dat de brief tijdig aan de geadresseerde is aangeboden.