ECLI:NL:HR:2001:AB1057
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof inzake de totstandkoming van een koopovereenkomst en bewijsvoering
In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiseres 2], verweerster, wonende te Monaco, gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam. Zij vorderden onder andere betaling van een verbeurde boete en schadevergoeding wegens wanprestatie. De Rechtbank heeft de vordering van eisers afgewezen, omdat niet was aangetoond dat verweerster in gebreke was gesteld. Eisers hebben hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat in zijn arrest van 4 maart 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd in het principaal beroep en in het incidenteel hoger beroep het vonnis vernietigd, waarbij eisers zijn veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan verweerster.
Eisers hebben cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op de subsidiaire grondslag van eisers, die stelde dat verweerster gebonden was aan de mededeling van haar makelaar dat zij het bod had aanvaard. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de subsidiaire grondslag had moeten behandelen, omdat deze binnen het bereik van de grieven van verweerster viel. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie aan verweerster opgelegd, begroot op een totaal van ƒ 13.101,87. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een eerlijke procesvoering en de noodzaak voor hogere rechtbanken om alle relevante stellingen van partijen te overwegen, ook als deze niet expliciet zijn herhaald in hoger beroep.