ECLI:NL:OGEAC:2017:119

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR200900001 t/m CUR200900005
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
  • mr. D.J. Jansen
  • mr. W.C.E. Winfield
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen aanslagen grondbelasting en ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan over het beroep van een belanghebbende tegen aanslagen grondbelasting voor de jaren 2002 tot en met 2006. De belanghebbende, woonachtig in Nederland, had bezwaar aangetekend tegen de aanslagen die door de Inspecteur der Belastingen waren opgelegd. De Inspecteur had de aanslagen gehandhaafd en de belanghebbende ging in beroep. Het Gerecht oordeelde dat artikel 28 van de Grondbelastingverordening 1908 geen beletsel vormt voor het indienen van bezwaar en beroep tegen de aanslagen, omdat de bezwaren niet gericht zijn tegen de waarde van de onroerende zaak, maar tegen de heffing zelf. Het Gerecht achtte de bezwaren ontvankelijk en verwierp het beroep van de belanghebbende op de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De uitspraak op bezwaar werd niet vernietigd, omdat deze voldoende gemotiveerd was. Het Gerecht concludeerde dat de aanslagen terecht waren opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak van 31 augustus 2017
BBZ nrs. CUR200900001 t/m CUR200900005
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], woonachtig in Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, gevestigd in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 10 juli 2006 aanslagen grondbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 7 september 2006 tegen de aanslagen grondbelasting in bezwaar gekomen.
1.3
Met dagtekening 14 november 2008 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 8 januari 2009 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.6
De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft twee zittingen gehouden. Op 14 april 2010 en op 1 november 2010. Voor wat betreft de zitting van 14 april 2010, waarbij alleen de Inspecteur is verschenen, is belanghebbende verkeerd opgeroepen. De oproeping was abusievelijk gericht aan een adres in Curaçao in plaats van het adres in Nederland waar belanghebbende woonachtig was. Vervolgens is belanghebbende opgeroepen om ter zitting van 1 november 2010 te verschijnen. Op die zitting is belanghebbende, zonder berichtgeving, niet verschenen. De Inspecteur was wel aanwezig.
1.7
Partijen zijn daarna overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) door de Griffie van het Gerecht uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband is op 30 augustus 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen [ A ]. Belanghebbende is niet verschenen. Dit kan belanghebbende niet worden verweten, aangezien de oproeping door de Griffie abusievelijk naar een verkeerd adres is verzonden.
1.8
Partijen zijn vervolgens opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting. In dat verband is op 26 april 2017 te Willemstad namens belanghebbende, hoewel op juiste wijze uitgenodigd, niemand verschenen en namens de Inspecteur is verschenen [ A ].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van een bebouwd perceel gelegen te [S] Z/N, plaatselijk bekend als [ Z ].
2.2
Met ingang van het tijdvak 2002-2006 zijn aan belanghebbende aanslagen grondbelasting opgelegd. Belanghebbende was in die periode niet woonachtig in Curaçao.
2.3
De belastbare waarde voor de grondbelasting is voor het tijdvak 2002-2006 vastgesteld op Naf. 3.300.000.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen grondbelasting terecht zijn opgelegd en of de Inspecteur de uitspraken op bezwaar deugdelijk heeft gemotiveerd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend.
3.2
Belanghebbende heeft –samengevat- het volgende aangevoerd:
  • i) dat de uitspraken op bezwaar moeten worden vernietigd omdat zij onvoldoende zijn gemotiveerd;
  • ii) dat het opleggen van de aanslagen in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met name het beginsel van de rechtszekerheid, het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en de beginselen van willekeur en fair play.
3.3
De Inspecteur voert –samengevat- aan dat de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende is als eigenaar van een onroerende zaak die gelegen is in Curaçao belastingplichtig voor de grondbelasting. De aanslagen zijn opgelegd in overeenstemming met de wet. Van handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake.
3.4
De hoogte van de belastbare waarde is tussen partijen niet in geschil.
3.5
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.B EOORDELING VAN HET BEROEP

Formeel
4.1
Bij aanvang van het tijdvak 2002-2006 is de waarde van het perceel vastgesteld op Naf. 3.300.000. Ingevolge artikel 14 van de Grondbelastingverordening 1908 (verder: GBV 1908) geschiedt de grondbelastingaanslag voor een tijdvak van vijf jaar. Dat wil zeggen dat de belastbare waarde die bij de aanvang van een nieuw tijdvak is bepaald, vaststaat voor dat tijdvak (behoudens de in artikel 24 GBV 1908 opgenomen uitzonderingsgevallen). In artikel 28 GBV 1908 is geregeld dat belanghebbende slechts in het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur. Het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak is in dit geval het jaar 2002. Dat betekent dat naar de letter van de wet alleen voor het jaar 2002 bezwaar tegen de aanslag gemaakt kan worden en de bezwaren over de jaren 2003 tot en met 2006 niet- ontvankelijk zijn.
Naar het oordeel van het Gerecht vormt artikel 28 GBV 1908 in het onderhavige geval echter geen beletsel voor het instellen van bezwaar en beroep tegen de aanslagen grondbelasting over de jaren 2003 tot en met 2006 nu de bezwaren van belanghebbende niet zijn gericht tegen de waarde van de onroerende zaak, maar tegen de heffing als zodanig. Belanghebbende is van mening dat de aanslagen over dat tijdvak onterecht zijn opgelegd en dat de uitspraken op bezwaar vernietigd dienen te worden. Over de vraag of belanghebbendes beroep voor de jaren na 2002 gegrond dan wel ongegrond is, moet van jaar tot jaar kunnen worden geoordeeld. Er is geen reden om aan te nemen dat artikel 28 GBV 1908 beoogt om in die gevallen de toegang tot de rechter te beperken. Het Gerecht acht de bezwaren over de jaren 2003 tot en met 2006 dan ook ontvankelijk (vergelijk ECLI:NL:ORBBACM:2015:7).
Motivering uitspraak op bezwaar
4.2
Belanghebbende voert aan dat de uitspraken op bezwaar, waarvan beroep een motiveringsgebrek hebben en daarom moet worden vernietigd. Ingevolge artikel 30, vijfde lid van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) wordt de uitspraak gemotiveerd indien niet (volledig) aan het bezwaar wordt tegemoetgekomen. De ALL, noch de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) stellen echter nadere eisen aan de motivering van de uitspraak op bezwaar. Het Gerecht stelt vast dat de uitspraken een motivering hebben. Indien de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, kan die omstandigheid alleen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. Het Gerecht verwerpt belanghebbendes beroep tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar.
Rechtszekerheids-en vertrouwensbeginsel
4.3
Artikel 1, onderdeel g van de ALL verklaart de bepalingen van de ALL van toepassing op de heffing van de grondbelasting als bedoeld in de Grondbelastingverordening 1908. Ingevolge artikel 10, lid 2 ALL heeft de Inspecteur tot het verloop van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan de tijd om een aanslag vast te stellen. De Inspecteur heeft de aanslagen grondbelasting in het jaar 2006 opgelegd. Dat is binnen de vijfjaarstermijn die artikel 10, lid 2 ALL voorschrijft. Nu aan belanghebbende in overeenstemming met de wettelijke regeling en binnen de wettelijke termijn van vijf jaar aanslagen grondbelasting zijn opgelegd, is het Gerecht van oordeel dat van schending van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel geen sprake is. Het Gerecht verwerpt belanghebbendes beroep op deze twee beginselen.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.4
Belanghebbende heeft zich erop beroepen dat het aanslagbiljet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel niet de (wettelijke) grondslag of berekening van de aanslag vermeldde. De Inspecteur heeft het gestelde gemotiveerd bestreden. Op grond van de door de Inspecteur ontvangen schermprints stelt het Gerecht vast dat het biljet de aard van de heffing- grondbelasting- het perceel, de belastbare waarde en het aanslagbedrag plus opcenten vermeldde. Daarmee voldoet het aanslagbiljet aan de daaraan te stellen eisen en is derhalve geen sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Gelijkheidsbeginsel
4.5
Belanghebbende heeft zich ook beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Het Gerecht verwerpt dat beroep. Belanghebbende heeft slechts gesteld dat andere grondeigenaren geen aanslag hebben ontvangen. Niet duidelijk is daarbij wie en hoeveel gevallen het betreft. Naar het oordeel van het Gerecht is het door belanghebbende aangevoerde onvoldoende om tot het oordeel te komen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Beginsel van willekeur en fair play
4.6
Belanghebbende heeft zich tenslotte nog beroepen op het verbod van willekeur en het fair play beginsel. Hij heeft dit beroep niet nader toegelicht. Het Gerecht verwerpt het beroep. De aanslagen zijn opgelegd overeenkomstig de wettelijke regeling van de grondbelasting en derhalve niet willekeurig of in strijd met fair play.
4.7
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. D.J. Jansen, en mr. W.C.E. Winfield, leden in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De Voorzitter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).