Uitspraak
Inleiding
Aangevallen uitspraak
Hoger beroep
I. Nederlanders op wie de Ltu op grond van artikel 1 niet van toepassing is(ook wel: Curaçaose Nederlanders). Dat zijn de volgende personen:
a. Nederlanders, in Curaçao geboren;
b. Nederlanders, vóór 1 januari 1986 in Aruba geboren, die op 1 januari 1986 in de Nederlandse Antillen en vóór 10 oktober 2010 in Curaçao hun woonplaats hadden;
c. Nederlanders, vóór 10 oktober 2010 op Bonaire, Saba, Sint Eustatius of in Sint Maarten geboren, die op 10 oktober 2010 in Curaçao hun woonplaats hadden;
d. de kinderen van de onder a, b en c genoemde Nederlanders.
II. Meerderjarige Nederlanders, niet genoemd in artikel 1, die op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van rechtswege toelating tot verblijf hebben indien zij ten genoegen van de minister aantonen dat zij beschikken over een verklaring van goed gedrag gedurende de laatste vijf jaar, huisvesting en voldoende middelen van bestaan(ook wel: nietCuraçaose Nederlanders).
separate countriesworden beschouwd, betekende niet dat naast (Europees) Nederland niet ook de Nederlandse Antillen het 'eigen land' kan worden. Uitgaande van de bescherming die uitgaat van artikel 12, vierde lid, van het IVBPR heeft de Hoge Raad het met de civiele kamer van het Hof onaanvaardbaar geacht dat ten aanzien van de groep niet-Antilliaanse Nederlanders voor wie de Nederlandse Antillen het 'eigen land' is geworden en die deze aantoonbare sterke band hebben behouden, hun toelating van rechtswege in alle gevallen eindigde na een verblijf van drie jaar buiten de Nederlandse Antillen. Er is uitdrukkelijk in het midden gelaten onder welke, wettelijk te bepalen, omstandigheden wel aanvaardbaar is dat de Nederlandse Antillen niet langer geacht kan worden als eigen land voor deze groep te gelden.
Slotsom
bevestigtde aangevallen uitspraak;
gelastdat de minister van Justitie aan B.M. [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal NA
f450,- vergoedt.