ECLI:NL:OGEAC:2017:212

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
Lar 2016/79963
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een Nederlandse in relatie tot de Landsverordening Toelating en Uitzetting op Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die in Nederland is geboren en in Curaçao is opgegroeid, en de minister van Justitie. Eiseres had verzocht om een verklaring dat de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU) niet op haar van toepassing is, maar dit verzoek werd door de minister afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 juni 2017 is de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

Het Gerecht oordeelde dat Curaçao, gezien de omstandigheden, als het 'eigen land' van eiseres moet worden aangemerkt in de zin van artikel 12, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Eiseres heeft een sterke band met Curaçao, waar zij 13 jaar heeft gewoond voordat zij naar België vertrok voor haar studie. De afwijzing van de minister werd als een bestuurlijk rechtsoordeel beschouwd, waartegen rechtsmiddelen openstaan. Het Gerecht vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de minister eiseres binnen zes weken in het bezit moet stellen van de gevraagde NVT-verklaring.

Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres en moest het land Curaçao het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op terugkeer naar het eigen land en de toepassing van de LTU in relatie tot de status van Nederlanders die in Curaçao wonen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Uitspraak
in het geding tussen:
[…],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.H. Helder, advocaat,
en
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. Isenia, werkzaam voor verweerder.

Procesverloop

Bij ongedateerde brief, door eiseres ontvangen op 13 augustus 2016, heeft verweerder het verzoek van eiseres van 18 juli 2016 om haar een verklaring te verstrekken dat de Landsverordening Toelating en Uitzetting (de LTU) niet op haar van toepassing is (de NVT-verklaring), afgewezen (de afwijzing).
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld bij het Gerecht en vervolgens de gronden van haar beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 7 juni 2017 plaatsgevonden. Daar zijn verschenen eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door R. Faries, eveneens werkzaam voor verweerder.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 12, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) mag aan niemand willekeurig het recht worden ontnomen naar zijn eigen land terug te keren.
1.1
Op grond van artikel 1 van de LTU is deze landsverordening met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 22 tot en met 25 niet van toepassing op:
a. Nederlanders, in Curaçao geboren;
b. Nederlanders, vóór 1 januari 1986 in Aruba geboren, die op 1 januari 1986 in de Nederlandse Antillen en vóór 10 oktober 2010 in Curaçao hun woonplaats hadden;
c. Nederlanders, vóór 10 oktober 2010 op Bonaire, Saba, Sint Eustatius of in Sint Maarten geboren, die op 10 oktober 2010 in Curaçao hun woonplaats hadden;
d. de kinderen van de onder a, b en c genoemde Nederlanders.
Op grond van artikel 2 wordt toelating tot verblijf van rechtswege toegekend of bij vergunning verleend.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, hebben van rechtswege toelating tot verblijf in Curaçao de meerderjarige Nederlanders, niet genoemd in artikel 1, die ten genoege van verweerder aantonen dat zij beschikken over:
10 een verklaring van goed gedrag gedurende de laatste vijf jaar, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in Curaçao of een schriftelijke verklaring waaruit genoegzaam hun gedrag blijkt;
20 huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien overeenkomstig bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nader te stellen regels. Op grond van het vijfde lid wordt op een daartoe strekkend verzoek aan personen, bedoeld in het eerste lid, door of namens verweerder een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in Curaçao hebben (verklaring van rechtswege).
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van het Toelatingsbesluit zal in verband met het passagiersverkeer de autoriteit die bevoegd is tot het verlenen van vergunningen tot verblijf aan personen op wie de LTU niet van toepassing is of aan personen die van rechtswege toelating tot verblijf hebben op hun verzoek een verklaring afgeven waaruit van deze of gene status blijkt. Op grond van het tweede lid worden de modellen van die verklaring door verweerder vastgesteld.
Partijen hebben verwezen naar de zo aangeduide Matos-jurisprudentie (zie onder meer ECLI:NL:HR2000:AA8448) waarvan het Gerecht kennis heeft genomen en waarmee hij het navolgende in overeenstemming acht.
Naar het oordeel van het Gerecht moet Curaçao, gegeven de onder de feiten beschreven omstandigheden, voor eiseres als Nederlandse worden aangemerkt als haar ‘eigen land’ in de zin van de vermelde verdragsrechtelijke bepaling. Onmiskenbaar is Curaçao het land waar eiseres is grootgebracht en gedurende 13 jaar voor haar vertrek naar België heeft gewoond en waarmee zij aldus meer verwant kan worden geacht dan met haar geboorteland. Zij heeft dan ook een zeer sterke band met Curaçao, waaraan een onderbreking van vijf jaar voor studie in een ander land, niet kan afdoen.
Gelet daarop brengt artikel 12, vierde lid, van het IVBPR mee dat artikel 1 van de LTU hier zo uitgelegd moet worden dat die bepaling zich ook uitstrekt over het geval van eiseres. Verweerders tegenwerping dat die verdragsconforme uitleg niet opportuun is, omdat eiseres als Nederlandse op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de LTU in aanmerking kan komen voor een verklaring van rechtswege, ziet eraan voorbij dat voor afgifte en blijvende geldigheid van die verklaring eiseres aan voorwaarden moet (blijven) voldoen, die nu juist niet gesteld mogen worden ten aanzien van de terugkeer naar het eigen land.
2. Het Gerecht stelt voorop dat, anders dan verweerder meent, de afwijzing een bestuurlijk rechtsoordeel betreft waartegen de rechtsmiddelen van de Lar openstaan, zoals de civiele rechter in kort geding bij zijn vonnis van 7 oktober 2016, zaaknummer AR79989/2016, gewezen tussen eiseres en het land Curaçao, reeds uiteen heeft gezet. Het Gerecht onderschrijft de daar gebezigde overwegingen. Daarbij merkt het nog op dat in de HIG, onder Paragraaf 11.2, een afwijzing van een NVT-verklaring ook wordt aangemerkt als Lar-beschikking, en dat in overeenstemming daarmee onder de afwijzing een rechtsmiddelenclausule is opgenomen.
Het verweer dat het Gerecht niet bevoegd is, treft dus geen doel. De afwijzing wordt hierna aangeduid als het bestreden besluit.
3. Het Gerecht gaat uit van de volgende voor de beoordeling van dit geschil van belang en tussen partijen niet in geschil zijnde feiten.
Eiseres is in 1988 in Nederland geboren en bezit de Nederlandse nationaliteit. Zij is in 1996 met haar ouders metterwoon naar Curaçao gekomen en heeft daar onafgebroken rechtmatig verbleven tot zij in 2009 in België is gaan studeren. Na afronding van haar studie aldaar is zij in 2014 metterwoon teruggekeerd naar Curaçao. Zij heeft zich willen doen inschrijven in het Bevolkingsregister, maar de betrokken ambtenaar van de Burgerlijke s tand (Kranshi) heeft dat geweigerd, omdat eiseres niet beschikte over een verklaring van rechtswege.
4. Eiseres betoogt met succes dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met artikel 12, vierde lid, van het IVBPR.
5. De slotsom is dat het bestreden besluit moet worden vernietigd en dat verweerder eiseres alsnog in het bezit dient te stellen van de gevraagde NVT‑verklaring. Het Gerecht zal bepalen dat verweerder dat binnen zes weken na verzending van deze uitspraak dient te doen.
6. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot betaling aan eiseres van haar proceskosten als na te melden. Verder zal het Gerecht bepalen dat het land Curaçao aan eiseres het door haar voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • bepaaltdat verweerder binnen zes weken eiseres in het bezit stelt van de gevraagde NVT-verklaring;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiseres van haar proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • bepaaltdat het land Curacao aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig gulden) vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken te Curaçao in het openbaar op 18 augustus 2017, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.