4.1. Op 27 september 2010 heeft het Koninkrijk overeenkomstig artikel 5 van het Vierde Protocol bij het EVRM officieel verklaard dat het wat betreft de ‘territoriale verklaring’ van 23 juni 1982 bij dat Protocol het Europese deel van Nederland, het Caribisch deel van Nederland (de BES-eilanden), Aruba, Curaçao en Sint Maarten per 10 oktober 2010 beschouwt als 'separate territories' voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 van dat Protocol. Op 11 oktober 2010 heeft het Koninkrijk het bij de ratificatie van het IVBPR op 11 december 1978 gemaakte voorbehoud met betrekking tot artikel 12 IVBR op eenzelfde wijze aangepast (hierna gezamenlijk: de voorbehouden).
4.2. Het Hof is van oordeel dat de aangepaste voorbehouden rechtsgeldig zijn. Het gaat slechts om aanpassing aan de intern gewijzigde Koninkrijksverhoudingen: de Nederlandse Antillen waren opgeheven en daarvoor in de plaats kwamen de BES-eilanden als openbare lichamen en Curaçao en Sint Maarten als aparte landen. De aanpaste voorbehouden betreffen hetzelfde grondgebied van het Koninkrijk als waarop de oorspronkelijke voorbehouden betrekking hadden, zij het dat delen daarvan een andere – ten opzichte van elkaar eigenstandige – status hadden gekregen. De aanpassing beoogde aan die wijziging in status recht te doen. Zonder die aanpassing zouden de oorspronkelijke voorbehouden – die het bestaan van de Nederlandse Antillen vooronderstelden – hun toepasbaarheid verliezen. Het oogmerk van de aangepaste voorbehouden bleef hetzelfde als die van de oorspronkelijke voorbehouden, namelijk de bescherming van kleine, sociaal-economisch kwetsbare samenlevingen tegen een ongecontroleerde instroom van niet van de BES-eilanden afkomstige Nederlanders en vreemdelingen.
4.3. De rechtsgeldigheid van de aangepaste voorbehouden laat echter onverlet dat niet is uitgesloten dat in een uitzonderlijk geval de gevolgen van de toepassing daarvan zo onevenredig zijn, dat dit in strijd is met de verdragsbepalingen waarop de voorbehouden betrekking hebben. Een zodanig uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor.
4.4. De kern van artikel 3 van het Vierde Protocol bij het EVRM en artikel 12, vierde lid, van het IVBPR is, dat appellant recht heeft op terugkeer naar, toegang tot en rechtmatig verblijf in zijn eigen land en hij niet mag worden uitgezet uit zijn eigen land. Omdat appellant in Europees Nederland is geboren, is dat zijn eigen land. De ongewenstverklaring betekent dat hij niet meer op de BES-eilanden mag verblijven. De toegang tot en verblijf in zijn eigen land, Europees Nederland, wordt door de aangepaste voorbehouden niet beperkt.
4.5. Voorts hebben de aangepaste voorbehouden slechts beperkte gevolgen voor het recht van appellant om zich vrijelijk te verplaatsen en om vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM en artikel 12, eerste lid, van het IVBPR. De ongewenstverklaring van appellant geldt alleen voor de BES‑eilanden en niet voor Europees Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de aangepaste voorbehouden onevenredige gevolgen hebben voor het verplaatsings- en verblijfsrecht van appellant.
4.6. In dit verband merkt het Hof voorts op dat ingevolge artikel 12, derde lid, van het IVBPR en artikel 2, derde lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM, het verplaatsings- en verblijfsrecht kan worden beperkt ter bescherming van onder meer de handhaving van openbare orde, de openbare veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten. De redenen voor de ongewenstverklaring van appellant bieden voldoende grond voor de beperking van het verplaatsings- en verblijfsrecht van appellant.
Het betoog faalt.