ECLI:NL:OGEAC:2023:220

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
CUR202201690
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om een verklaring niet van toepassing in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een 'Verklaring niet van toepassing' (NVT verklaring) behandeld. Eiseres, die al meer dan tien jaar in Curaçao woont, heeft op 3 mei 2022 beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag, die door de minister van Justitie op 23 maart 2022 was afgewezen. De minister stelde dat eiseres niet onder de personen valt die in artikel 1 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) zijn genoemd, en dat het onderscheid tussen deze groepen Nederlanders gerechtvaardigd is ter bescherming van de sociaaleconomisch kwetsbare samenleving van Curaçao.

Het Gerecht oordeelt dat de afwijzing van de NVT verklaring niet in strijd is met artikel 12, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Eiseres, geboren in Nederland, heeft recht op terugkeer naar haar eigen land, maar de afwijzing van de NVT verklaring beperkt haar toegang tot Curaçao niet, aangezien zij al van rechtswege toegang heeft op basis van haar VRW-verklaring. Het Gerecht concludeert dat de afwijzing van de NVT verklaring in stand blijft, en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt.

De uitspraak verwijst ook naar eerdere jurisprudentie, waaronder een arrest van de Hoge Raad en een eerdere uitspraak van het Gerecht in 2017, waarin werd geoordeeld dat voor andere Nederlanders die meer dan tien jaar in de Nederlandse Antillen hebben gewoond, de Antillen hun 'own country' is geworden. Echter, het Gerecht stelt dat de situatie van eiseres verschilt van die in de eerdere zaak, omdat zij wel over een VRW-verklaring beschikt en niet het grootste deel van haar leven in Curaçao heeft doorgebracht. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiseres],

wonend in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. C. van der Slikke,
tegen

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. J.J.J.M. Suares en S.M. La Croes.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om aan haar een “Verklaring niet van toepassing” (NVT verklaring) af te geven.
1.1
Eiseres heeft op 3 mei 2022 beroep ingesteld tegen afwijzing van de NVT verklaring. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
Het Gerecht heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich tijdens de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, die werkzaam zijn bij de Toelatingsorganisatie.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de afwijzing van de NVT verklaring door verweerder aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten in deze zaak?
4. Eiseres is op [geboortedatum] in Nederland geboren en heeft de Nederlandse nationaliteit.
4.1
Eiseres beschikt sinds 25 februari 2004 over een “Van rechtswege verklaring” (VRW-verklaring) en staat sinds 29 oktober 2007 ingeschreven in het bevolkingsregister van Curaçao.
4.2
Op 30 september 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een NVT verklaring. Die aanvraag is door verweerder op 23 maart 2022 afgewezen.
Waarom heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen?
5. De aanvraag om een aanvraag voor een NVT verklaring is door verweerder afgewezen, omdat eiseres niet onder de personen genoemd in artikel 1 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) valt.
Is de afwijzing in strijd met artikel 12, vierde lid, van het IVBPR?
6. Eiseres voert aan dat de afwijzing van de NVT verklaring in strijd is met artikel 12, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst zij naar een tweetal uitspraken, die van de Hoge Raad van 24 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8448 en een uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao van 18 augustus 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:212). Uit die uitspraken volgt volgens eiseres dat voor buiten Curaçao geboren Nederlanders die meer dan tien jaar onafgebroken in Curaçao wonen Curaçao hun “own country”, als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het IVBPR is geworden. Daardoor verkrijgen zij recht op terugkeer naar Curaçao en dient in beginsel ook een verzoek om een NVT verklaring te worden toegewezen.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.1
Artikel 12, vierde lid van het IVPBR bepaalt dat aan niemand willekeurig het recht mag worden ontnomen naar zijn eigen land terug te keren.
7.2
Artikel 1 van de Ltu bepaalt op wie de Landsverordening niet van toepassing is. Dat zijn Nederlanders die op de eilanden Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten zijn geboren, Nederlanders die voor 1 januari 1986 op Aruba zijn geboren en die op 1 januari 1986 hun woonplaats in de Nederlandse Antillen hadden en de kinderen van al deze Nederlanders. Artikel 2 van de Ltu bepaalt dat toelating tot verblijf van rechtswege wordt toegekend of bij vergunning wordt verleend. Artikel 3 van de Ltu bepaalt wie van rechtswege toelating tot verblijf in Curaçao heeft. Op grond van het eerste lid, onder f, zijn dat de meerderjarige Nederlanders, niet genoemd in artikel 1, die aan bepaalde voorwaarden voldoen.
7.3
Eiseres is een Nederlander die is geboren in Europees Nederland en zij is geen kind van een persoon die is geboren op een van de eilanden van de voormalig Nederlandse Antillen. Dat betekent dat eiseres niet onder het bereik van artikel 1 van de Ltu valt en de Ltu dus op haar van toepassing is.
7.4
Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de in artikel 1 van de Ltu genoemde Nederlanders en de andere Nederlanders is gerechtvaardigd. Dit onderscheid dient ter bescherming van de kleine, sociaaleconomisch kwetsbare samenleving van Curaçao tegen een ongecontroleerde instroom van niet van Curaçao afkomstige Nederlanders en vreemdelingen. Dat heeft het Hof al eerder geoordeeld (zie de uitspraken van 22 november 2018 (ECLI:NL:OGHACMB:2018:241) en 1 september 2017 (ECLI:NL:OGHACMB:2017:103). De kern van artikel 12, vierde lid, van het IVBPR is dat eiseres recht heeft op terugkeer naar, toegang tot en rechtmatig verblijf in haar eigen land. Zij is in Europees Nederland geboren, dus voor eiseres is dat haar eigen land. Door de afwijzing van de NVT verklaring wordt de toegang tot en het verblijf in haar eigen land niet beperkt. Eiseres behoudt ook haar recht om zich vrijelijk te verplaatsen en om vrijelijk haar verblijfplaats te kiezen. Zij heeft immers van rechtswege toegang tot Curaçao op grond van de reeds aan haar afgegeven verklaring. Zolang zij aan die voorwaarden blijft voldoen, zal zij haar VRW-verklaring ook behouden.
7.5
Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar beroep naar een arrest van de Hoge Raad van 24 november 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA8448). Uit die uitspraak blijkt dat het onderscheid tussen Antillianen (de uitspraak is uit de periode voor de staatkundige veranderingen) en andere Nederlanders geen verboden discriminatie oplevert en dat het onderscheid een legitiem doel dient. De bescherming van de economische belangen van de Antilliaanse inwoners wordt ook door de Hoge Raad als legitiem doel genoemd. De uitspraak van de Hoge Raad bespreekt het cassatieberoep tegen het vonnis van het (toen nog) Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 24 november 1998 (AR no. 1765/97 en H. 319/98). In dat vonnis heeft het Hof geoordeeld dat voor andere Nederlanders die gedurende tien jaar in de Nederlandse Antillen hebben gewoond een zodanig sterke band met de Nederlandse Antillen is ontstaan dat dit land voor die groep hun “own country” is geworden. Voor die groep Nederlanders is de Nederlandse Antillen bij gebreke aan een aanvaardbare regeling hun eigen land geworden en zij dienen met Antillianen te worden gelijkgesteld, aldus het Hof. Het Hof oordeelt dat het niet aanvaardbaar is dat de in de Ltu opgenomen beperkingen die niet voor Antillianen gelden, zoals de mogelijkheid van uitzetting, wel gelden voor deze groep andere Nederlanders. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de conclusie van het Hof dat voor de andere Nederlanders die meer dan tien jaar onafgebroken in de Antillen hebben gewoond de Antillen hun “own country” is geworden, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Verder heeft de Hoge Raad het oordeel van het Hof bevestigd dat het niet onaanvaardbaar is dat het recht op terugkeer voor die groep in alle gevallen reeds na een verblijf van drie jaar buiten de Nederlandse Antillen verloren gaat. Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dus niet dat het onaanvaardbaar is dat de “andere Nederlanders” niet in aanmerking komen voor een NVT verklaring. Deze jurisprudentie leidt in tegenstelling tot wat eiseres stelt niet tot de conclusie dat zij nu zij langer dan tien jaar in Curaçao woont in aanmerking komt voor een NVT verklaring.
7.6
De uitspraak van het Hof en het arrest van de Hoge Raad die in 7.5 zijn besproken dateren van de periode dat Europese Nederlanders alleen met een (reguliere) vergunning voor tijdelijk verblijf in Curaçao konden verblijven. In die periode golden ook voor Europese Nederlanders de beperkingen die voor vreemdelingen gelden, zoals dat zij konden worden uitgezet. In 2002 is met de invoering van de VRW-verklaring voorzien in een regeling voor Europese Nederlanders om rechtmatig verblijf in Curaçao te kunnen verkrijgen op een wijze die meer in overeenstemming is met de behandeling van de personen genoemd in artikel 1 van de Ltu. Aan het verkrijgen van de VRW-verklaring worden minimale eisen gesteld, namelijk het hebben van een inkomen, huisvesting en het beschikken over een verklaring omtrent het gedrag. Dat nog steeds onderscheid wordt gemaakt tussen de in artikel 1 van de Ltu genoemde Nederlanders en Europese Nederlanders is gelet op hetgeen in 7.4 is overwogen gerechtvaardigd.
8. Eiseres betoogt nog dat zij aanspraak maakt op een NVT verklaring op grond van de uitspraak van dit Gerecht van 18 augustus 2017 (ECLI:NL:OGEAC:2017:212). Volgens eiseres is haar situatie gelijk aan de situatie van de eiseres in die zaak.
9.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
9.2
In de procedure in 2017 was de eiseres in Curaçao grootgebracht en had zij meer dan 13 jaar onafgebroken in Curaçao had gewoond. Daardoor zou een sterke band met Curaçao zijn ontstaan. Zij heeft Curaçao voor een periode van vijf jaar in verband met een studie verlaten. Bij haar terugkeer kon zij zich niet inschrijven in het Bevolkingsregister. In die procedure heeft het Gerecht geoordeeld dat aan eiseres een NVT verklaring moest worden afgegeven.
9.3
Eiseres bevindt zich naar het oordeel van het Gerecht in een andere situatie dan de situatie die in die uitspraak uit 2017 aan de orde was. De eiseres in die zaak beschikte in tegenstelling tot eiseres niet over een VRW-verklaring. Eiseres beschikt wel over een VRW-verklaring en staat ingeschreven in het bevolkingsregister. Verder is eiseres pas op latere leeftijd (na haar 35ste) in Curaçao gaan wonen en heeft zij in vergelijking tot de eiseres in de zaak uit 2017 niet het grootste gedeelte van haar leven in Curaçao doorgebracht.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de NVT-verklaring in stand blijft.
11. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.C.A. ter Borg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van kennisgeving van de uitspraak.