ECLI:NL:OGHACMB:2024:18

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
AUA2022H00265
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om internationale bescherming en ontvankelijkheid van bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 14 december 2022. Het Gerecht had het bezwaarschrift van [appellant] tegen de beschikking van de minister van Arbeid, Integratie en Energie van 13 januari 2020, waarin zijn verzoek om internationale bescherming buiten behandeling werd gesteld, niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof oordeelt dat met de totstandkoming van de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar, de minister geacht wordt het bezwaarschrift ontvankelijk te hebben verklaard. De rechtszekerheid van [appellant] vereist dat het Gerecht niet kan tegenwerpen dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht voor zover het het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar bevestigt de uitspraak voor het overige. Tevens wordt de minister opgedragen om binnen zes weken een reële beschikking te geven op het bezwaarschrift. De proceskosten worden toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

AUA2022H00265
Datum uitspraak: 14 februari 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 14 december 2022 in zaak nr. AUA202202014, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Arbeid, Integratie en Energie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 13 januari 2020 heeft de minister het verzoek van [appellant] om internationale bescherming, buiten behandeling gesteld.
Op 19 maart 2022 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt.
Op 27 juni 2022 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft het Gerecht het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigd en het bezwaarschrift van 19 maart 2022 nietontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is een behandeling ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

De minister heeft zich tijdens de zitting bij het Gerecht op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is omdat het niet tijdig is ingediend en ook niet zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Het Gerecht heeft naar aanleiding daarvan in de aangevallen uitspraak overwogen dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat hij de beschikking van 13 januari 2020 pas op 23 februari 2022 heeft ontvangen en vervolgens dat het daartegen op 19 maart 2022 gemaakte bezwaar niet zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kon worden is ingediend omdat het niet is ingediend binnen twee weken na ontvangst van de beschikking. Het Gerecht heeft het beroep daarom gegrond verklaard, de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren.
In hoger beroep voert [appellant] aan dat het Gerecht buiten de omvang van het geding is getreden door ambtshalve te beoordelen of het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
2.1.
Met verwijzing naar 2.1 van zijn uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:2, en 4.4 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, is het Hof van oordeel dat het betoog slaagt. Met het tot stand komen van de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar wordt de minister geacht zich op het standpunt te hebben gesteld dat het bezwaarschrift ontvankelijk is. De rechtszekerheid van [appellant] vergt dat hem niet door het Gerecht, ambtshalve of op initiatief van de minister, wordt tegengeworpen dat het bezwaarschrift niet tijdig is en ook niet is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Gelet hierop heeft het Gerecht ten onrechte het bezwaarschrift tegen de beschikking van 13 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Ten overvloede overweegt het Hof, met verwijzing naar zijn uitspraak van vandaag, ECLI:NL:OGHACMB:2024:14, dat het bezwaarschrift is ingediend binnen zes weken na de ontvangst van de beschikking van 13 januari 2020 en daarmee (wel) zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Het Hof overweegt vervolgens, met verwijzing naar 5.1 en 5.3 van zijn uitspraak van 9 augustus 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:146, dat er geen aanleiding is voor inhoudelijke toetsing van de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar omdat [appellant] daartegen geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd. Het Hof zal daarom de minister opdragen om binnen zes weken alsnog reëel op het bezwaarschrift te beschikken.
3. Omdat het Gerecht het beroep, zij het op een onjuiste grond, terecht gegrond heeft verklaard en de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar heeft vernietigd, zal het Hof de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover het Gerecht het bezwaarschrift nietontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd.
4. De minister moet de proceskosten in beroep en hoger beroep vergoeden. Omdat het beroep is gericht tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar wordt daarbij een wegingsfactor van 0,5 toegepast (vgl. de uitspraak van het Hof van 1 december 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:410). Het Hof stelt de proceskosten in beroep vast op een bedrag van Afl. 350,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift; wegingsfactor 0,5). De proceskosten in hoger beroep stelt het Hof vast op Afl. 700,- (1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift; wegingsfactor 1).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 14 december 2022 in zaak nr. AUA202202014 voor zover het Gerecht het door [appellant] op 19 maart 2022 ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard;
II.
bevestigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 14 december 2022 in zaak nr. AUA202202014 voor het overige;
III.
draagtde minister van Arbeid, Integratie en Energie
opom binnen zes weken een reële beschikking te geven op het bezwaarschrift;
IV.
veroordeeltde minister van Arbeid, Integratie en Energie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1050,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
V.
gelastdat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep gestorte griffierecht van Afl. 100,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.