Uitspraak
1.Verloop van de procedure
Rijkswet op het Nederlanderschap(hierna: RWN), met producties, heeft verzoekster aan het Hof verzocht vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, met veroordeling van de Staat der Nederlanden in de kosten.
2.Beoordeling
Burgerlijk Wetboek van Aruba). De erkenning was wel geldig naar Colombiaans recht.
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden(EVRM). Zie de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2036:
bekrachtigdwerd en dat daardoor het Nederlanderschap werd verkregen met ingang van de dag van de erkenning. Zie de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2036:
wettiging(erkenning ter gelegenheid van huwelijk) naar het destijds geldende Arubaanse recht mag worden gezien, zou verzoekster daardoor het Nederlanderschap hebben verkregen, maar met ingang van de dag van wettiging (23 juli 1998), ware het niet dat verzoekster het Nederlanderschap al had verkregen door de bekrachtiging met ingang van de dag van de Colombiaanse erkenning (23 april 1992). Aan de geldigheid van de Arubaanse wettiging staat niet in de weg staat dat verzoekster al in 1992 was erkend in Colombia, a fortiori niet doordat de Colombiaanse erkenning naar Arubaans recht nietig was (vgl. voor een buitenlandse wettiging waarbij de
Overeenkomst inzake wettiging door huwelijkvan 1970 een rol speelde, de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2036, rov. 2.11.1-2.11.4).