ECLI:NL:OGHACMB:2021:139
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- E.M. van der Bunt
- M.W. Scholte
- J. de Boer
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen verstekvonnis en ontvankelijkheid in hoger beroep met betrekking tot immuniteit van jurisdictie
In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzetprocedure tegen een verstekvonnis dat op 25 februari 2013 was uitgesproken, waarbij de Republiek Irak en Rafidain Bank hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan NCC International Aktiebolag. De appellanten, Irak en Rafidain Bank, hebben in hoger beroep aangevoerd dat het Gerecht hen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun verzet, omdat het verzetschrift te laat was ingediend. Het Hof heeft vastgesteld dat de verzettermijn is aangevangen op 20 januari 2015, de datum waarop de betekening van het proces-verbaal van de openbare verkoop van aandelen plaatsvond. Het Hof heeft geoordeeld dat de appellanten niet tijdig verzet hebben ingesteld, waardoor hun verzet niet-ontvankelijk is verklaard.
Daarnaast heeft het Hof zich gebogen over de vraag of de Curaçaose rechter bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen van NCC, waarbij de appellanten hebben betoogd dat er sprake was van immuniteit van jurisdictie. Het Hof heeft geoordeeld dat vragen omtrent de bevoegdheid van de Curaçaose rechter alleen in een tijdig ingestelde verzetprocedure aan de orde kunnen komen. Het beroep op immuniteit van jurisdictie is door het Hof verworpen, omdat de appellanten niet hebben aangetoond dat zij niet op de hoogte waren van het verstekvonnis. Het Hof heeft de eerdere beslissing van het Gerecht bevestigd en de appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.