ECLI:NL:OGHACMB:2018:226

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
CUR2017H00171
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete bij niet tijdige indiening van de aangifte winstbelasting en het beroep op afwezigheid van alle schuld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur der belastingen in Curaçao tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de oplegging van een verzuimboete aan belanghebbende, [X] N.V., voor het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting over het jaar 2013. De inspecteur had een naheffingsaanslag van NAf 60.000 en een boete van NAf 9.000 opgelegd. Belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard door de inspecteur. Het Gerecht had de verzuimboete verlaagd tot NAf 1.000, maar de inspecteur ging in hoger beroep.

Het Hof oordeelt dat de omstandigheid dat belanghebbende vanwege lopende besprekingen met de Belastingdienst de aangifte niet heeft ingediend, geen reden is om de verzuimboete te matigen. Het Hof stelt vast dat belanghebbende niet om uitstel heeft verzocht en dat de aangifte te laat is ingediend. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) en dat de inspecteur terecht een verzuimboete heeft opgelegd. Het Hof vermindert de verzuimboete tot NAf 1.500, maar oordeelt dat de eerdere beslissing van het Gerecht om de boete te verlagen tot NAf 1.000 niet juist was. De uitspraak van het Gerecht wordt deels vernietigd en het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar aangaande de verzuimboete wordt gegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2017H00171
Datum uitspraak: 19 november 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
appellant (de Inspecteur)
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 9 oktober 2017 in zaak BBZ nr. CUR201600295 in het geding tussen:
de Inspecteur,
en
[ X ] N.V.,
gevestigd te Curaçao,
verweerder (belanghebbende).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 24 juli 2015 over het jaar 2013 een naheffingsaanslag winstbelasting van NAf 60.000 (de naheffingsaanslag) en een boete van NAf 9.000 opgelegd (de boetebeschikking).
1.2.
Belanghebbende is op 24 september 2015 tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in bezwaar gekomen.
1.3.
De Inspecteur heeft op 28 december 2015 uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende is op 25 februari 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van NAf 150 aan griffierecht voldaan.
1.5.
De Inspecteur heeft met dagtekening 14 maart 2016 de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd naar nihil en de boete verminderd tot NAf 2.500.
1.6.
Het Gerecht heeft op het door belanghebbende ingestelde beroep op 9 oktober 2017 als volgt beslist:
“Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag winstbelasting niet ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de verzuimboete gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de verzuimboete;
  • vermindert de verzuimboete tot NAf 1.000;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op NAf 700;
- draagt de Inspecteur op het griffierecht groot NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.”
1.7.
Tegen deze uitspraak is door de Inspecteur op 5 december 2017 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het hoger beroep is op 5 februari 2018 nader gemotiveerd. Belanghebbende heeft op 14 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018 te Willemstad, Curaçao. Aldaar zijn namens belanghebbende verschenen haar gemachtigde [ A ],
en [ B ], alsmede, namens de Inspecteur, [ C ].
1.9.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.10.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.2 Belanghebbende vormt sinds 2001 een fiscale eenheid met haar dochter-vennootschap [Q ] N.V. Er vinden al geruime tijd onderhandelingen plaats met de Belastingdienst over diverse fiscale geschilpunten in oudere jaren, waaronder 2004. Lopende de beroepsprocedure zijn de belangrijkste geschilpunten opgelost.
2.3
Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar een aangiftebiljet uitgereikt. Belanghebbende heeft niet om uitstel voor het indienen van de aangifte verzocht. Ze heeft het aangiftebiljet op 11 februari 2016 ingediend.
2.4
De Inspecteur heeft een schermprint als bijlage bij het verweerschrift gevoegd waarop staat dat voor de jaren 2009, 2010 en 2012 geen aangifte winstbelasting is ingediend.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij het Gerecht is in hoger beroep in geschil of terecht een verzuimboete aan belanghebbende is opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:

4 BEOORDELING VAN HET BEROEP
Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar
4.1
In artikel 29, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (verder: ALL) is geregeld dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur. Het bezwaar tegen de aanslag winstbelasting over het jaar 2013 is binnen de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. Het bezwaar is dus ontvankelijk. Nu de Inspecteur het bezwaar niet- ontvankelijk heeft geacht is het beroep reeds om die reden gegrond.
Verzuimboete
4.2
Ingevolge artikel 18, lid 2 van de ALL vormt het niet (tijdig) doen van aangifte van een aangiftebelasting een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur een boete kan opleggen van ten hoogste NAf 2.500. Deze bepaling is uitgewerkt in hoofdstuk IV van de Ministeriële beschikking administratieve boeten, P.B. 2013-63, (hierna: Beschikking). De Inspecteur heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, lid 2 van de ALL juncto artikel 4.4, lid 2 en lid 3 van de Ministeriële Regeling Formeel Belastingrecht de verzuimboete vastgesteld op NAf 2.500 (na vermindering in de beroepsfase). De Inspecteur heeft zich daarbij blijkbaar op het standpunt gesteld dat belanghebbende stelselmatig niet heeft voldaan aan haar aangifte- of betalingsverplichting. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt.
4.3
Vaststaat dat aan belanghebbende een aangiftebiljet is uitgereikt. Ingevolge artikel 15, lid 4 ALL moet de belastingplichtige in dat geval uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitief aangifte doen, dus in dit geval vóór 1 juli 2014. Belanghebbende heeft niet om uitstel verzocht. Naar het Gerecht begrijpt is de aangiftetermijn door de Inspecteur verlengd tot 31 juli 2014. Belanghebbende heeft haar definitieve aangifte op 11 februari 2016 ingediend. Dat is dus te laat. Belanghebbende heeft betoogd dat zij geen aangifte kon doen en dat daarom sprake is van avas als gevolg waarvan geen verzuimboete zou kunnen worden opgelegd. Het Gerecht verwerpt dit betoog. De omstandigheid dat er over oude belastingjaren nog onopgeloste discussiepunten bestonden had belanghebbende er niet van hoeven te weerhouden om de aangifte over het belastingjaar 2013 in te dienen. Zelfs al zouden die discussiepunten invloed kunnen hebben op de hoogte van de winst in 2013, hetgeen overigens gesteld noch gebleken is, dan had belanghebbende aangifte kunnen doen op basis van de door haar in eerdere jaren ingenomen standpunten. Bovendien had belanghebbende om uitstel voor het doen van aangifte kunnen verzoeken, hetgeen zij heeft nagelaten. Van avas kan onder deze omstandigheden alleen sprake zijn indien de Inspecteur heeft toegezegd dat lopende de onderhandelingen over de oude discussiepunten geen aangifte hoefde te worden gedaan. Dat is echter gesteld noch gebleken. Nu geen sprake is van avas heeft de Inspecteur terecht een verzuimboete voor het niet tijdig doen van aangifte opgelegd. Belanghebbende heeft ook nog aangevoerd dat een verzuimboete achterwege moet blijven omdat dat is afgesproken met de Belastingdienst. In dat verband heeft zij een door haar opgestelde concept-vaststellingsovereenkomst overgelegd waarin is opgenomen dat de boetes voor 2009 en verder zullen worden vernietigd. Deze concept-overeenkomst is echter niet door de Inspecteur ondertekend en de Inspecteur betwist dat die afspraak gemaakt is. Gelet hierop heeft de Inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd.
4.4
Ingevolge artikel 4.3, lid 1 van de Beschikking houdt de Inspecteur bij het opleggen van de verzuimboete rekening met het aantal keren dat in de voorafgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd. In artikel 4.4 van de Beschikking is bepaald dat de Inspecteur bij een vierde verzuim een boete oplegt van NAf 1.500 en indien de belastingplichtige stelselmatig niet voldoet aan de aangifteverplichting een boete van maximaal NAf 2.500. Naar het oordeel van het Gerecht kan in het voorliggende geval niet gesproken worden van het stelselmatig niet doen van aangifte nu blijkbaar in 2011 geen verzuim is geconstateerd. Gelet op de door de Inspecteur overgelegde schermprint (zie 2.4), waarvan de juistheid niet door belanghebbende is betwist, is sprake van een vierde verzuim, waarbij een verzuimboete hoort van NAf 1.500. De omstandigheid dat belanghebbende het doen van aangifte achterwege heeft gelaten vanwege de lopende besprekingen vormt voor het Gerecht een reden om de boete te matigen tot een bedrag van NAf 1.000. Het Gerecht acht deze boete passend en geboden.”

5.Gronden

5.1.
De Inspecteur betoogt in hoger beroep dat de verzuimboete NAf 1.500 dient te bedragen. In de door het Gerecht in aanmerking genomen “lopende besprekingen” ziet zij geen reden tot verdere matiging van de boete.
5.2.
Belanghebbende stelt in haar verweer dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) en betoogt dat de boetebeschikking dient te worden vernietigd. Belanghebbende wijst daarbij op een afspraak tussen belanghebbende en de belastingdienst over de belastingjaren 2001-2008; onderdeel van de afspraak zou zijn dat boetebeschikkingen over die jaren allemaal vernietigd zouden worden. Voorts zijn er nog immer besprekingen met de belastingdienst over onder meer 2008 (daarbij is aan de orde de vraag in welk jaar de activiteiten van belanghebbende zijn gestaakt) welke meebrengen dat het indienen van een aangifte over het jaar 2013 weinig zinvol is. Volgens belanghebbende was het indienen van een aangifte over 2013 ook overigens niet zinvol, omdat over het jaar 2013 geen winstbelasting is verschuldigd.
5.3.
Niet in geschil is dat sprake is van een vierde verzuim. Het Gerecht heeft in overweging 4.4. terecht overwogen dat daarbij, gelet op de genoemde bepalingen en onder de geschetste omstandigheden, een verzuimboete hoort van NAf 1.500.
5.4.
Het Hof stelt voorop dat het de rechter vrij staat om, indien hij de door een Inspecteur in een concreet geval opgelegde (verzuim)boete niet passend en geboden acht in verhouding tot de ernst van het feit, zijn eigen oordeel daaromtrent daarvoor in de plaats te stellen. Wel dient de rechter zijn oordeel omtrent de boete met voldoende redenen te omkleden (vergelijk Hoge Raad 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5791).
Voorts brengt de omstandigheid dat belanghebbende zelf niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld niet mee dat hij door de uitspraak van de hoger beroepsrechter niet in een gunstiger positie (dat zou aan de orde zijn als de boetebeschikking wordt vernietigd of verder wordt gematigd) kan komen te verkeren ten opzichte van de uitspraak van het Gerecht. Het betreft hier immers een kwestie waarnaar de rechter ambtshalve onderzoek behoort te doen (zie Hoge Raad 28 oktober 2016, nr. 16/00370, ECLI:NL:HR:2016:2424 en Hoge Raad 19 december 2014, nr. 13/06296, ECLI:NL:HR:2014:3610).
5.5.
Het Hof is van oordeel dat het Gerecht op goede gronden in rechtsoverweging 4.3. heeft geoordeeld dat geen sprake is van avas. Het Hof neemt deze gronden van het Gerecht over en maakt die tot de zijne.
5.6.
Het Hof ziet voorts, anders dan het Gerecht, geen redenen aanwezig om de verzuimboete (verder) te verlagen dan het bedrag van NAf 1.500. De door belanghebbende naar voren gebrachte omstandigheden brengen naar het oordeel van het Hof niet mee dat de boete van NAf 1.500 niet passend en geboden is in verhouding tot de ernst van het feit. Daarbij wijst het Hof er nog op dat, zoals ter zitting van het Hof aan de orde is geweest, belanghebbende heeft verklaard dat in het jaar 2013 de activa van belanghebbende enkel nog uit liquiditeiten bestonden hetgeen meebrengt dat een aangifte winstbelasting relatief eenvoudig op te stellen (en in te dienen) was. Dat de omvang van de verliesverrekening nog niet vaststond (in verband met de lopende besprekingen) doet daar niet aan af. Het feit dat over eerdere jaren nog besprekingen worden gevoerd, betekent niet dat belanghebbende van zijn verplichting wordt ontslagen om aangifte te doen van een later jaar (2013). Voorts zien de lopende besprekingen, zoals onbetwist ter zitting door de Inspecteur naar voren is gebracht, ook op successiebelasting en invorderingsproblematiek. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding tot verdere vermindering van de boete.
5.7.
Gelet op het voorgaande acht het Hof geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling voor de hoger beroepsfase.
De slotsom
5.8.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is en de uitspraak van het Gerecht (deels) vernietigd dient te worden. Het Hof zal het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar aangaande de verzuimboete gegrond verklaren en de verzuimboete verminderen tot een bedrag van NAf 1.500.

6.Beslissing

Het Hof:
-
verklaarthet hoger beroep gegrond;
-
vernietigtde uitspraak van het Gerecht met uitzondering van de beslissingen ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de naheffingsaanslag, de proceskosten en de griffierechten;
-
verklaarthet beroep tegen de uitspraak op bezwaar aangaande de verzuimboete gegrond; en
-
vermindertde verzuimboete tot een bedrag van NAf 1.500.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker, en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier.
De beslissing is op 19 november 2018 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/e-mail op aan partijen gezonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.