ECLI:NL:HR:2005:AS5791
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Verzuimboete en de motivering van het Hof
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij een verzuimboete was opgelegd aan de belanghebbende voor het niet-tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De belanghebbende had een aanslag ontvangen van ƒ 60.300 en een boete van ƒ 2500. Na bezwaar tegen de aanslag en de boete, heeft het Hof het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag en de beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd, maar de boete verlaagd tot ƒ 800. Zowel de belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën hebben cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het Hof onvoldoende inzicht biedt in de gedachtegang achter de beslissing om de boete te matigen. Het Hof had gesteld dat de boete in wanverhouding stond tot het bedrag aan inkomstenbelasting dat verschuldigd was, maar deze redenering laat de mogelijkheid open dat de beslissing tot matiging voortvloeit uit de opvatting dat een verzuimboete nooit meer mag belopen dan de belasting die naar aanleiding van die aangifte wordt geheven. De Hoge Raad wijst erop dat deze opvatting onjuist is en dat de wetgever de boete niet heeft willen koppelen aan de nog te betalen belasting.
De Hoge Raad verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, maar het beroep van de Staatssecretaris gegrond. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, maar alleen voor zover deze de boetebeschikking betreft. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad.